Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. zwangsverschicken:


Deutsch

Detailübersetzungen für zwangsverschicken (Deutsch) ins Niederländisch

zwangsverschicken:

zwangsverschicken Verb

  1. zwangsverschicken (deportieren; ausweisen)
    deporteren; uitzetten
    • deporteren Verb (deporteer, deporteert, deporteerde, deporteerden, gedeporteerd)
    • uitzetten Verb (zet uit, zette uit, zetten uit, uitgezet)

Übersetzung Matrix für zwangsverschicken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
uitzetten Ausdehnung; Deportation; Deportierung; Erhöhung; Erweiterung; Vergrößerung; Verschleppung
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
deporteren ausweisen; deportieren; zwangsverschicken
uitzetten ausweisen; deportieren; zwangsverschicken abgrenzen; absetzen; abstecken; abstellen; abzeichnen; ausmachen; ausschalten; ausstossen; festlegen; trassieren; verbannen

Computerübersetzung von Drittern: