"stapel" übersetzt von Deutsche ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Stapel:
- hoop; stapel; opeenstapeling; opstapeling; heleboel; boel; batch; stack
Wiktionary:
- Stapel → hoop, stapel
- Stapel → stapel, massa, moker, smeedhamer, smidshamer, voorhamer, boel, drom, hoop, menigte, schare, tas, troep, cel, element

Deutsch

Detailübersetzungen für Stapel (Deutsch) ins Niederländisch

der Stapel (Haufen; Ansammlung; Menge; Häufung; Masse; Stoß)
de hoop; de stapel; de opeenstapeling; de opstapeling
- hoop [de ~ (m)] Nomen
- stapel [de ~ (m)] Nomen
- opeenstapeling [de ~ (v)] Nomen
- opstapeling [de ~ (v)] Nomen
der Stapel (Menge; Haufen; Masse)
heleboel; de hoop; de boel
- heleboel [znw.] Nomen
- hoop [de ~ (m)] Nomen
- boel [de ~ (m)] Nomen
der Stapel (Batch)
de batch
- batch [de ~ (m)] Nomen
der Stapel
stack
- stack
der Stapel (Kartenstapel)
de stapel
- stapel [de ~ (m)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
batch	Batch; Stapel	Charge
boel	Haufen; Masse; Menge; Stapel
heleboel	Haufen; Masse; Menge; Stapel
hoop	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stapel; Stoß	Anhäufung; Ansammlung; Aufhäufung; Berg; Erwarten; Erwartung; Haufen; Horde; Häufung; Klumpen; Kot; Masse; Menge; Schar; Scheiße; Stoß; Truppe; Zusammenrottung; große Masse
opeenstapeling	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stapel; Stoß	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stoß
opstapeling	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stapel; Stoß
stapel	Ansammlung; Haufen; Häufung; Kartenstapel; Masse; Menge; Stapel; Stoß	Ansammlung; Haufen; Häufung; Masse; Menge; Stoß
Not Specified	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
stack	Stapel

Stapel

noun

stapel
- hoop → Haufen; Stapel
een gestructureerde hoop spullen
- stapel → Haufen; Stapel
de tijdelijke constructie waarop een in aanbouw of reparatie zijnd schip rust
- stapel → Stapel

Cross Translation:

From	To	Via
• Stapel	→ stapel	↔ pile — heap
• Stapel	→ stapel	↔ stack — a pile of identical objects
• Stapel	→ massa; moker; smeedhamer; smidshamer; voorhamer; boel; drom; hoop; menigte; schare; stapel; tas; troep	↔ masse — amas de plusieurs parties qui faire corps ensemble.
• Stapel	→ cel; element	↔ pile — Superposition verticale d’objets