"prätendieren" übersetzt von Deutsche ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

prätendieren:
- beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven; toeëigenen; zich aanmatigen; zich verbeelden; aanmatigen

Deutsch

Detailübersetzungen für prätendieren (Deutsch) ins Niederländisch

prätendieren (behaupten)
beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
- beweren Verb (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
- verklaren Verb (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
- pretenderen Verb (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
- stellen Verb (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
- voorgeven Verb (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
prätendieren (anmaßen)
toeëigenen; zich aanmatigen
- toeëigenen Verb (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
- zich aanmatigen Verb
prätendieren (anmaßen)
zich verbeelden; aanmatigen
- zich verbeelden Verb
- aanmatigen Verb (matig aan, matigt aan, matigde aan, matigden aan, aangematigd)

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
beweren		Angeben; behauptung
stellen		Annehmen; Setzen
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
aanmatigen	anmaßen; prätendieren
beweren	behaupten; prätendieren
pretenderen	behaupten; prätendieren
stellen	behaupten; prätendieren	annehmen; postulieren; vorbringen
toeëigenen	anmaßen; prätendieren	abhandenmachen; aneignen; einverleiben; entwenden; hinterziehen; in Besitz nehmen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
verklaren	behaupten; prätendieren	aufklären; auseinandersetzen; auslegen; begreiflich machen; deuten; erklären; erläutern; interpretieren; klären; verdeutlichen
voorgeven	behaupten; prätendieren
zich aanmatigen	anmaßen; prätendieren
zich verbeelden	anmaßen; prätendieren