Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->übersetze schinden

übersetze schinden von Deutsche ins Niederländisch

Übersicht
Deutsch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. schinden:

Deutsch

Detailübersetzungen für schinden (Deutsch) ins Niederländisch

schinden:

schinden Verb (schinde, schindst, schindt, schindte, schindtet, geschindet)

  1. schinden (quälen; plagen; triezen; )
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten Verb (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen Verb (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren Verb (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen Verb (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren Verb (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen Verb (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren Verb
    • tarten Verb (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren Verb (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
  2. schinden (streng behandeln; schuften; büffeln; durchgreifen)
    stevig aanpakken; streng behandelen
  3. schinden (abhäuten; enthäuten; abdecken)
    villen; stropen; afhalen; afstropen; uitbenen
    • villen Verb (vil, vilt, vilde, vilden, gevild)
    • stropen Verb (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
    • afhalen Verb (haal af, haalt af, haalde af, haalden af, afgehaald)
    • afstropen Verb (stroop af, stroopt af, stroopte af, stroopten af, afgestroopt)
    • uitbenen Verb (been uit, beent uit, beende uit, beenden uit, uitgebeend)

Konjugationen für schinden:

Präsens
  1. schinde
  2. schindst
  3. schindt
  4. schinden
  5. schindt
  6. schinden
Imperfekt
  1. schindte
  2. schindtest
  3. schindte
  4. schindten
  5. schindtet
  6. schindten
Perfekt
  1. habe geschindet
  2. hast geschindet
  3. hat geschindet
  4. haben geschindet
  5. habt geschindet
  6. haben geschindet
1. Konjunktiv [1]
  1. schinde
  2. schindest
  3. schinde
  4. schinden
  5. schindet
  6. schinden
2. Konjunktiv
  1. schindte
  2. schindtest
  3. schindte
  4. schindten
  5. schindtet
  6. schindten
Futur 1
  1. werde schinden
  2. wirst schinden
  3. wird schinden
  4. werden schinden
  5. werdet schinden
  6. werden schinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde schinden
  2. würdest schinden
  3. würde schinden
  4. würden schinden
  5. würdet schinden
  6. würden schinden
Diverses
  1. schind!
  2. schindt!
  3. schinden Sie!
  5. geschindet
  6. schindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Übersetzung Matrix für schinden:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afstropen Absuchen; Abtasten; gründliches Durchsuchen
plagen Marter; Plagen; Qualen; Torturen
treiteren Piesacken; Quälen; Sekkieren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afhalen abdecken; abhäuten; enthäuten; schinden abnehmen; abräumen; aufholen; entfernen; entnehmen; fortnehmen; wegholen; wegnehmen
afstropen abdecken; abhäuten; enthäuten; schinden
koeioneren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
kwellen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln foltern; kasteien; martern; peinigen; verletzen
narren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
pesten belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
plagen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
sarren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
stevig aanpakken büffeln; durchgreifen; schinden; schuften; streng behandeln durchgreifen; schuften; schwer arbeiten
streng behandelen büffeln; durchgreifen; schinden; schuften; streng behandeln
stropen abdecken; abhäuten; enthäuten; schinden abhäuten; enthäuten
tarten belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
tergen belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
treiteren belästigen; brutal vorgehen; einschüchtern; martern; piesacken; plagen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln piesacken; provozieren; reizen; schikanieren; striezen; triezen; zusetzen; ärgern
uitbenen abdecken; abhäuten; enthäuten; schinden
villen abdecken; abhäuten; enthäuten; schinden
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afhalen Abholung

Synonyms for "schinden":








Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0338 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden