Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- shelve:
-
Wiktionary:
- shelve → aanhouden, uitstellen, verdagen, verschuiven, achteruitlopen, terugdeinzen, teruggaan, achteruitgaan, terrein verliezen, teruglopen, verlopen, toegeven, afstaan, wijken, afdanken, afmonsteren, doorsturen, doorzenden, heruitzenden, ontslaan, ontzetten, refereren, reflecteren, retourneren, royeren, spiegelen, terugbezorgen, teruggooien, terugkaatsen, terugsturen, terugwerpen, terugwijzen, uitdrijven, verdrijven, verjagen, verwijzen, weerkaatsen, weerspiegelen, wegdrijven, wegjagen, vertragen
Englisch
Detailübersetzungen für shelve (Englisch) ins Niederländisch
shelve:
Konjugationen für shelve:
present
- shelve
- shelve
- shelves
- shelve
- shelve
- shelve
simple past
- shelved
- shelved
- shelved
- shelved
- shelved
- shelved
present perfect
- have shelved
- have shelved
- has shelved
- have shelved
- have shelved
- have shelved
past continuous
- was shelving
- were shelving
- was shelving
- were shelving
- were shelving
- were shelving
future
- shall shelve
- will shelve
- will shelve
- shall shelve
- will shelve
- will shelve
continuous present
- am shelving
- are shelving
- is shelving
- are shelving
- are shelving
- are shelving
subjunctive
- be shelved
- be shelved
- be shelved
- be shelved
- be shelved
- be shelved
diverse
- shelve!
- let's shelve!
- shelved
- shelving
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für shelve:
Verwandte Wörter für "shelve":
Synonyms for "shelve":
Verwandte Definitionen für "shelve":
Wiktionary Übersetzungen für shelve:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• shelve | → aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven | ↔ ajourner — remettre à un autre jour. |
• shelve | → achteruitlopen; terugdeinzen; teruggaan; achteruitgaan; terrein verliezen; teruglopen; verlopen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven; toegeven; afstaan; wijken | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |
• shelve | → aanhouden; afdanken; afmonsteren; doorsturen; doorzenden; heruitzenden; ontslaan; ontzetten; refereren; reflecteren; retourneren; royeren; spiegelen; terugbezorgen; teruggooien; terugkaatsen; terugsturen; terugwerpen; terugwijzen; uitdrijven; uitstellen; verdagen; verdrijven; verjagen; verschuiven; verwijzen; weerkaatsen; weerspiegelen; wegdrijven; wegjagen | ↔ renvoyer — envoyer de nouveau. |
• shelve | → vertragen; aanhouden; uitstellen; verdagen; verschuiven | ↔ retarder — différer, temporiser. |