Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- go on:
-
Wiktionary:
- go on → doorgaan, voortzetten
- go on → doorgaan, verder gaan met, vervolgen, voortgaan, voortzetten, aanhouden, beklijven, duren, standhouden, voortduren, blijven, dragen, schoren, steunen, ondersteunen, ruggesteunen, schragen, behouden, bergen, bewaren, conserveren, handhaven, onderhouden, overhouden, uitgeleide doen, uitlaten, renoveren, vernieuwen, terugvoeren
Englisch
Detailübersetzungen für go on (Englisch) ins Niederländisch
go on:
Konjugationen für go on:
present
- go on
- go on
- goes on
- go on
- go on
- go on
simple past
- went on
- went on
- went on
- went on
- went on
- went on
present perfect
- have gone on
- have gone on
- has gone on
- have gone on
- have gone on
- have gone on
past continuous
- was going on
- were going on
- was going on
- were going on
- were going on
- were going on
future
- shall go on
- will go on
- will go on
- shall go on
- will go on
- will go on
continuous present
- am going on
- are going on
- is going on
- are going on
- are going on
- are going on
subjunctive
- be gone on
- be gone on
- be gone on
- be gone on
- be gone on
- be gone on
diverse
- go on!
- let's go on!
- gone on
- going on
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für go on:
Synonyms for "go on":
Antonyme für "go on":
Verwandte Definitionen für "go on":
Wiktionary Übersetzungen für go on:
go on
Cross Translation:
verb
go on
-
continue
- go on → doorgaan
verb
-
niet stoppen
-
(overgankelijk) iets langer laten duren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• go on | → doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten; aanhouden; beklijven; duren; standhouden; voortduren; blijven | ↔ continuer — poursuivre ce qui commencer. |
• go on | → dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; behouden; bergen; bewaren; conserveren; handhaven; onderhouden; overhouden; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten | ↔ maintenir — tenir ferme et fixe. |
• go on | → uitgeleide doen; uitlaten; renoveren; vernieuwen; terugvoeren; doorgaan; verder gaan met; vervolgen; voortgaan; voortzetten | ↔ reconduire — Traductions à trier suivant le sens. |