Übersicht
Spanisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. ajustir:


Spanisch

Detailübersetzungen für ajustir (Spanisch) ins Niederländisch

ajustir:

ajustir Verb

  1. ajustir (acallar; tranquilizar; extinguir; )
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren Verb (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen Verb (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren Verb (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
  2. ajustir (dirimir)
    bijleggen; verzoenen; schikken
    • bijleggen Verb (leg bij, legt bij, legde bij, legden bij, bijgelegd)
    • verzoenen Verb (verzoen, verzoent, verzoende, verzoenden, verzoend)
    • schikken Verb (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

Übersetzung Matrix für ajustir:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
schikken arreglar; ordernar
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bedaren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar controlar; dominar; refrenar; reprimir
bijleggen ajustir; dirimir arreglar; asistir en el parto; añadir; contribuir a los gastos; desempeñar; pagar un suplemento; poner en orden; redimir; rescatar; suplir
kalmeren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar calmar
schikken ajustir; dirimir arreglar; arreglarse; convenir; hacer paces; poner en orden
sussen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
tot kalmte manen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
verzoenen ajustir; dirimir