Assembler: französische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Remove Ads

Übersicht

Französisch nach Niederländisch: mehr Daten

assembler:
- monteren; assembleren; in elkaar zetten; verzamelen; verenigen; vergaren; bijeenzoeken; sparen; op bankrekening zetten; verbinden; koppelen; paren
Wiktionary:
- assembler → afhalen, meebrengen, meenemen, vergaderen, medenemen, medebrengen, bijeenvoegen, ineenzetten, samenstellen
- assembler → in elkaar zetten

Französisch

Detailübersetzungen für assembler (Französisch) ins Niederländisch

assembler:

assembler Verb (assemble, assembles, assemblons, assemblez, assemblent, assemblais, assemblait, assemblions, assembliez, assemblaient, assemblai, assemblas, assembla, assemblâmes, assemblâtes, assemblèrent, assemblerai, assembleras, assemblera, assemblerons, assemblerez, assembleront)

assembler (monter)
monteren; assembleren; in elkaar zetten
- monteren Verb (monteer, monteert, monteerde, monteerden, gemonteerd)
- assembleren Verb (assembleer, assembleert, assembleerde, assembleerden, geassembleerd)
- in elkaar zetten Verb (zet in elkaar, zette in elkaar, zetten in elkaar, in elkaar gezet)
assembler (réunir; rassembler)
verzamelen; verenigen
- verzamelen Verb (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
- verenigen Verb (verenig, verenigt, verenigde, verenigden, verenigd)
assembler (ramasser; rassembler; grouper; assortir; amasser)
verzamelen; vergaren; bijeenzoeken
- verzamelen Verb (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
- vergaren Verb (vergaar, vergaart, vergaarde, vergaarden, vergaard)
- bijeenzoeken Verb (zoek bijeen, zoekt bijeen, zocht bijeen, zochten bijeen, bijeengezocht)
assembler (accumuler; rassembler; collectionner; économiser; épargner; faire des économies; cumuler; amasser; mettre de côté; recueillir)
sparen; op bankrekening zetten
- sparen Verb (spaar, spaart, spaarde, spaarden, gespaard)
- op bankrekening zetten Verb
assembler (unir; connecter; relier; associer; joindre; enchaîner; adjoindre)
verbinden; koppelen; paren
- verbinden Verb (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
- koppelen Verb (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
- paren Verb (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)

Konjugationen für assembler:

Présent

assemble
assembles
assemble
assemblons
assemblez
assemblent

imparfait

assemblais
assemblais
assemblait
assemblions
assembliez
assemblaient

passé simple

assemblai
assemblas
assembla
assemblâmes
assemblâtes
assemblèrent

futur simple

assemblerai
assembleras
assemblera
assemblerons
assemblerez
assembleront

subjonctif présent

que j'assemble
que tu assembles
qu'il assemble
que nous assemblions
que vous assembliez
qu'ils assemblent

conditionnel présent

assemblerais
assemblerais
assemblerait
assemblerions
assembleriez
assembleraient

passé composé

ai assemblé
as assemblé
a assemblé
avons assemblé
avez assemblé
ont assemblé

divers

assemble!
assemblez!
assemblons!
assemblé
assemblant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für assembler:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
assembleren		assemblage; composition; construction; fixation; installation; mise en place; montage; placement; positionnement
koppelen		accouplement; embrayage; enclenchement; raccordement
verbinden		jonction; union
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
assembleren	assembler; monter
bijeenzoeken	amasser; assembler; assortir; grouper; ramasser; rassembler
in elkaar zetten	assembler; monter
koppelen	adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir	accoupler; accueillir; associer; attacher; attacher ensemble; enchaîner; joindre; jumeler; liaison; lier; monter; raccorder; réunir en accouplant
monteren	assembler; monter
op bankrekening zetten	accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner
paren	adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir	faire l'amour
sparen	accumuler; amasser; assembler; collectionner; cumuler; faire des économies; mettre de côté; rassembler; recueillir; économiser; épargner	amasser; collectionner; conserver; cueillir; estimer; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; respecter; économiser; épargner
verbinden	adjoindre; assembler; associer; connecter; enchaîner; joindre; relier; unir	accoupler; attacher; attacher ensemble; boutonner; enchaîner; ficeler; fixer; joindre; lier; lier ensemble; mettre; mettre à l'attache; nouer; rattacher à; relier; réunir en accouplant; se connecter
verenigen	assembler; rassembler; réunir
vergaren	amasser; assembler; assortir; grouper; ramasser; rassembler	amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; ramasser; rassembler; recueillir; économiser; épargner
verzamelen	amasser; assembler; assortir; grouper; ramasser; rassembler; réunir	amasser; collectionner; conserver; cueillir; faire des économies; moissonner; ramasser; rassembler; recueillir; récolter; se rassembler; se réunir; économiser; épargner
Not Specified	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
koppelen		jumelage; liaison

Synonyms for "assembler":

accoupler; apparier; marier; unir; grouper; appareiller; réunir; agglomérer; agglutiner; ajuster; viser; amasser; accumuler; amonceler; collectionner; attrouper; emmagasiner; accaparer; économiser; thésauriser; joindre; relier; rassembler; masser; botteler; attacher; gerber; lier; braser; souder; brocher; claveter; collecter; entasser; ramasser; coller; encoller; recoller; sceller; plaquer; cimenter; engluer; fixer; combiner; arranger; accorder; disposer; associer; composer; allier; assortir; ourdir; agencer; calculer; tramer; échafauder; bâtir; élaborer; établir; construire; encastrer; emboîter; enchâsser; sertir; enclaver; enfoncer; insérer; encadrer; enchatonner; monter; fédérer; affilier; coaliser; confédérer; liguer; former; aménager; conformer; constituer; façonner; forger; modeler; mouler; pétrir; sculpter; fusionner; agréger; amalgamer; coupler; fondre; mélanger; frictionner; frotter; presser; élever; grimper; organiser; conglomérer; mêler; synthétiser; centraliser; rattacher; rapporter; remembrer; réunifier; intercaler; résumer; totaliser; additionner; annexer; enchaîner

Wiktionary Übersetzungen für assembler:

assembler

verb

mettre ensemble.
- assembler → afhalen; meebrengen; meenemen; vergaderen; medenemen; medebrengen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen

Cross Translation:

From	To	Via
• assembler	→ in elkaar zetten	↔ assemble — to put together

Computerübersetzung von Drittern: