Übersicht
Französisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
parfait:
- volmaakt; perfect; ideaal; uitstekend; uitmuntend; voortreffelijk; patent; akkoord; mee eens; in orde; foutloos; perfekt; groots; geweldig; fantastisch; schitterend; magnifiek; grandioos; uitnemend; volleerd; vast en zeker; zeker; waarachtig; stellig; waarlijk; vast; feitelijk; beslist; reëel; heus; welzeker; voorzeker; gewis; geheid; subliem; superbe; puik; briljant; excellent; uitgelezen; uitgezocht; gaaf; puntgaaf; onaangetast; gelikt; piekfijn; picobello; tiptop
- roomijs; ijsje; consumptie-ijs; ijs; consumptieijsjes; ijsjes
- parfaire:
-
Wiktionary:
- parfait → absoluut, onvermengd, onvoorwaardelijk, volstrekt, zuiver, puur, in optima forma, perfect, volkomen, volmaakt
- parfait → volmaakt
- parfait → feilloos, vlekkeloos, foutloos, ideaal, volmaakt, perfect, perfecte, voltooid, voltooide, onberispelijk
Französisch
Detailübersetzungen für parfait (Französisch) ins Niederländisch
parfait:
-
parfait (impeccable; parfaitement; absolu)
-
parfait (excellent; parfaitement; impeccable; très bien; excellant; excellemment; à la perfection; à merveille; super; brillamment; excellement; d'une façon parfaite)
uitstekend; volmaakt; uitmuntend; voortreffelijk; perfect; patent-
uitstekend Adjektiv
-
volmaakt Adjektiv
-
uitmuntend Adjektiv
-
voortreffelijk Adjektiv
-
perfect Adjektiv
-
patent Adjektiv
-
-
parfait (d'accord; en règle; bien; bon)
-
parfait (parfaitement; excellent; fini; intégral; sans fautes; tout à fait; final; impeccable; achevé; complet; correct; total)
-
parfait
-
parfait (magnifique; merveilleux; éblouissant; fabuleux; superbe; excellent; splendide; formidable; au mieux; de première classe; brillant; éclatant; saillant; grandiose; fantastique; sublime; resplendissant; avec éclat)
uitstekend; groots; geweldig; fantastisch; schitterend; voortreffelijk; magnifiek; grandioos; uitnemend-
uitstekend Adjektiv
-
groots Adjektiv
-
geweldig Adjektiv
-
fantastisch Adjektiv
-
schitterend Adjektiv
-
voortreffelijk Adjektiv
-
magnifiek Adjektiv
-
grandioos Adjektiv
-
uitnemend Adjektiv
-
-
parfait (accompli; complet; achevé)
-
parfait (vraiment; sûr; véritablement; entier; certain; juste; véridiquement; complet; certes; certainement; véridique; mais si!; sans doute; positif)
-
parfait (excellent; superbe; sublime; très bien; impeccable; excellement; super; à merveille; à la perfection; le mieux de monde; parfaitement; d'une façon parfaite; de premier ordre; d'une façon sublime)
subliem; superbe; uitstekend; puik; voortreffelijk; briljant; excellent; uitmuntend; uitgelezen; uitgezocht; uitnemend-
subliem Adjektiv
-
superbe Adjektiv
-
uitstekend Adjektiv
-
puik Adjektiv
-
voortreffelijk Adjektiv
-
briljant Adjektiv
-
excellent Adjektiv
-
uitmuntend Adjektiv
-
uitgelezen Adjektiv
-
uitgezocht Adjektiv
-
uitnemend Adjektiv
-
-
parfait (impeccable; sans défaut; parfaitement; impeccablement)
-
parfait (tiré à quatre épingles; méticuleux; très soigné; impeccable; impeccablement; méticuleusement; fringant; élégant; à la perfection; avec élégamce; très élegant)
-
le parfait (glace; crème glacée; glaces; sorbet)
-
le parfait (glace; glaces; crème glacée; sorbet)
Übersetzung Matrix für parfait:
Synonyms for "parfait":
Wiktionary Übersetzungen für parfait:
parfait
Cross Translation:
adjective
parfait
-
Qui réunir toutes les qualités, sans nul mélange de défauts.
- parfait → absoluut; onvermengd; onvoorwaardelijk; volstrekt; zuiver; puur; in optima forma; perfect; volkomen; volmaakt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• parfait | → feilloos; vlekkeloos; foutloos | ↔ flawless — perfect; without flaws, shortcomings or defects |
• parfait | → ideaal; volmaakt; perfect | ↔ ideal — being perfect |
• parfait | → perfect; perfecte | ↔ perfect — fitting its definition precisely |
• parfait | → perfect; perfecte | ↔ perfect — having all of its parts in harmony with a common purpose |
• parfait | → voltooid; voltooide | ↔ perfect — grammar: of a tense or verb form: representing a completed action |
• parfait | → onberispelijk | ↔ tadellos — ohne Fehler oder Mangel |
parfait form of parfaire:
parfaire Verb (parfais, parfait, parfaisons, parfaites, parfont, parfaisais, parfaisait, parfaisions, parfaisiez, parfaisaient, parfis, parfit, parfîmes, parfîtes, parfirent, parferai, parferas, parfera, parferons, parferez, parferont)
-
parfaire (compléter; finir; perfectionner; rendre complet; achever; supplémenter; améliorer)
completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken-
perfectioneren Verb (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
-
volledig maken Verb (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
-
parfaire (achever; compléter; finir; accomplir; mettre au point; effectuer; supprimer; terminer; conclure; mettre fin à; réussir à achever; compléter quelque chose; faire; se terminer; exécuter; parachever; prendre fin; en finir; s'achever; s'acquitter de)
completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen-
een einde maken aan Verb (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
-
parfaire (perfectionner; améliorer)
perfectioneren; bijschaven-
perfectioneren Verb (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
-
Konjugationen für parfaire:
Présent
- parfais
- parfais
- parfait
- parfaisons
- parfaites
- parfont
imparfait
- parfaisais
- parfaisais
- parfaisait
- parfaisions
- parfaisiez
- parfaisaient
passé simple
- parfis
- parfis
- parfit
- parfîmes
- parfîtes
- parfirent
futur simple
- parferai
- parferas
- parfera
- parferons
- parferez
- parferont
subjonctif présent
- que je parfasse
- que tu parfasses
- qu'il parfasse
- que nous parfassions
- que vous parfassiez
- qu'ils parfassent
conditionnel présent
- parferais
- parferais
- parferait
- parferions
- parferiez
- parferaient
passé composé
- ai parfait
- as parfait
- a parfait
- avons parfait
- avez parfait
- ont parfait
divers
- parfais!
- parfaiez!
- parfaions!
- parfait
- parfaisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles