Home ->Wörterbücher ->Französisch/Niederländisch ->Suche: comptant

Französische und niederländische Suchergebnisse für: comptant

Übersicht
Französisch nach Niederländisch:   mehr Daten
  1. comptant:
  2. compétant:
  3. compter:
  4. Wiktionary:

Französisch

Detailübersetzungen für comptant (Französisch) ins Niederländisch

comptant:

comptant Adjektiv

  1. comptant (au comptant; cash; en liquide; liquide)
    contant; cash; baar

Übersetzung Matrix für comptant:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
baar l'argent comptant; liquide
cash l'argent comptant; liquide
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
baar au comptant; cash; comptant; en liquide; liquide
contant au comptant; cash; comptant; en liquide; liquide
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
cash au comptant; cash; comptant; en liquide; liquide

Synonyms for "comptant":


Wiktionary Übersetzungen für comptant:

comptant
adjective
  1. In gereed geld, cash
  2. financieel|nld, economie|nld in gereed geld, cash

compétant:

compétant Adjektiv

  1. compétant
    rechtsbevoegd

Übersetzung Matrix für compétant:

AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
rechtsbevoegd compétant

Wiktionary Übersetzungen für compétant:

compétant
adjective
  1. met kennis van zaken

compter:

compter Verb (compte, comptes, comptons, comptez, )

  1. compter (calculer)
    rekenen
    • rekenen Verb (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)
  2. compter (ambler; compter à rebours)
    tellen
    • tellen Verb (tel, telt, telde, telden, geteld)
  3. compter (facturer)
    in rekening brengen; factureren
    • in rekening brengen Verb (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
    • factureren Verb (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)
  4. compter (ajouter; inclure; joindre; adjoindre; faire nombre)
    toevoegen; erbij tellen; erbij optellen
    • toevoegen Verb (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • erbij tellen Verb (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • erbij optellen Verb (tel erbij op, telt erbij op, telde erbij op, telden erbij op, erbij opgeteld)
  5. compter (calculer; inclure)
    meetellen; meerekenen; erbij rekenen
    • meetellen Verb (tel mee, telt mee, telde mee, telden mee, meegeteld)
    • meerekenen Verb (reken mee, rekent mee, rekende mee, rekenden mee, meegerekend)
  6. compter (inclure; comprendre)
    meerekenen; meetellen
    • meerekenen Verb (reken mee, rekent mee, rekende mee, rekenden mee, meegerekend)
    • meetellen Verb (tel mee, telt mee, telde mee, telden mee, meegeteld)

Konjugationen für compter:

Présent
  1. compte
  2. comptes
  3. compte
  4. comptons
  5. comptez
  6. comptent
imparfait
  1. comptais
  2. comptais
  3. comptait
  4. comptions
  5. comptiez
  6. comptaient
passé simple
  1. comptai
  2. comptas
  3. compta
  4. comptâmes
  5. comptâtes
  6. comptèrent
futur simple
  1. compterai
  2. compteras
  3. comptera
  4. compterons
  5. compterez
  6. compteront
subjonctif présent
  1. que je compte
  2. que tu comptes
  3. qu'il compte
  4. que nous comptions
  5. que vous comptiez
  6. qu'ils comptent
conditionnel présent
  1. compterais
  2. compterais
  3. compterait
  4. compterions
  5. compteriez
  6. compteraient
passé composé
  1. ai compté
  2. as compté
  3. a compté
  4. avons compté
  5. avez compté
  6. ont compté
divers
  1. compte!
  2. comptez!
  3. comptons!
  5. compté
  6. comptant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Übersetzung Matrix für compter:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
in rekening brengen compte; facturation; facture
tellen addition; comptage des points; compte; score
toevoegen addition; incorporation
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
erbij optellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre
erbij rekenen calculer; compter; inclure
erbij tellen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre additionner; ajouter
factureren compter; facturer
in rekening brengen compter; facturer
meerekenen calculer; comprendre; compter; inclure
meetellen calculer; comprendre; compter; inclure
rekenen calculer; compter
tellen ambler; compter; compter à rebours
toevoegen adjoindre; ajouter; compter; faire nombre; inclure; joindre additionner; adjoindre; ajouter; ajouter à; annexer; calculer en plus; compléter; envelopper; faire l'appoint; inclure; incorporer; insérer; joindre; remplir

Synonyms for "compter":


Wiktionary Übersetzungen für compter:

compter
verb
  1. déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.
compter
verb
  1. aantal bepalen
Cross Translation:
FromToVia
• compter → tellen ↔ count — to enumerate or determine number
• compter → rekenen ↔ rechnen — rechnen mit: stark vermuten, dass etwas geschehen wird; voraussehen
• compter → tellen ↔ zählen — transitiv: die Anzahl bestimmen

Verwandte Übersetzungen für comptant







Kostenfreie, schnelle Übersetzungen

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Seite gezeigt in 0.0618 Sekunden
Seite aufgebaut in 1.0 Sekunden