Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- knevel:
- knevelen:
-
Wiktionary:
- knevel → Schnurrbart
- knevelen → knebeln
- knevelen → mundtot machen, knebeln, fesseln
Niederländisch
Detailübersetzungen für knevel (Niederländisch) ins Deutsch
knevel:
-
de knevel (snor; snorbaard)
der Schnurrbart
Übersetzung Matrix für knevel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Schnurrbart | knevel; snor; snorbaard |
Verwandte Wörter für "knevel":
knevel form of knevelen:
-
knevelen (binden; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen)
Konjugationen für knevelen:
o.t.t.
- knevel
- knevelt
- knevelt
- knevelen
- knevelen
- knevelen
o.v.t.
- knevelde
- knevelde
- knevelde
- knevelden
- knevelden
- knevelden
v.t.t.
- heb gekneveld
- hebt gekneveld
- heeft gekneveld
- hebben gekneveld
- hebben gekneveld
- hebben gekneveld
v.v.t.
- had gekneveld
- had gekneveld
- had gekneveld
- hadden gekneveld
- hadden gekneveld
- hadden gekneveld
o.t.t.t.
- zal knevelen
- zult knevelen
- zal knevelen
- zullen knevelen
- zullen knevelen
- zullen knevelen
o.v.t.t.
- zou knevelen
- zou knevelen
- zou knevelen
- zouden knevelen
- zouden knevelen
- zouden knevelen
en verder
- ben gekneveld
- bent gekneveld
- is gekneveld
- zijn gekneveld
- zijn gekneveld
- zijn gekneveld
diversen
- knevel!
- knevelt!
- gekneveld
- knevelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für knevelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
den Mund verbieten | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken | |
erpressen | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken | afdwingen; afpersen; chanteren; door iets genoodzaakt worden; dwingen; forceren; intimideren; noodzaken; nopen; onder druk zetten |
knebeln | binden; knevelen; knopen; strikken; vastbinden; vastmaken | in de val laten lopen; strikken; vastbinden; vastsjorren |
Verwandte Wörter für "knevelen":
Computerübersetzung von Drittern: