Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für wedden (Niederländisch) ins Deutsch
wedden:
Konjugationen für wedden:
o.t.t.
- wed
- wedt
- wedt
- wedden
- wedden
- wedden
o.v.t.
- wedde
- wedde
- wedde
- wedden
- wedden
- wedden
v.t.t.
- heb gewed
- hebt gewed
- heeft gewed
- hebben gewed
- hebben gewed
- hebben gewed
v.v.t.
- had gewed
- had gewed
- had gewed
- hadden gewed
- hadden gewed
- hadden gewed
o.t.t.t.
- zal wedden
- zult wedden
- zal wedden
- zullen wedden
- zullen wedden
- zullen wedden
o.v.t.t.
- zou wedden
- zou wedden
- zou wedden
- zouden wedden
- zouden wedden
- zouden wedden
diversen
- wed!
- wedt!
- gewed
- weddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wedden:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einsetzen | inzetten; verwedden; wedden | aangrijpen; aanstellen; aanvangen; aanwenden; afstemmen; beginnen; benoemen; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; in functie aanstellen; inaugureren; inhuldigen; inklinken; inrichten; installeren; instellen; intreden; introduceren; invoegen; inwijden; inzet tonen; inzetten; kennis laten maken; mobiliseren; op gang komen; overgaan op nieuwe rijbaan; plaatsen; plechtig bevestigen; posten; posteren; starten; stationeren; toepassen; tussen zetten; van start gaan; voorstellen |
verwetten | inzetten; verwedden; wedden | |
wetten | inzetten; verwedden; wedden | een gok wagen; gokken; inzetten; met geld spelen; speelgeld inzetten |