Niederländisch
Detailübersetzungen für staart (Niederländisch) ins Deutsch
staart:
-
de staart (staartvormige haardracht; paardenstaart)
-
de staart
Übersetzung Matrix für staart:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Flechte | paardenstaart; staart; staartvormige haardracht | eczeem; huiduitslag; korstmos; uitslag |
Schweif | paardenstaart; staart; staartvormige haardracht | |
Zopf | paardenstaart; staart; staartvormige haardracht | haarstreng; haarvlecht; streng |
Not Specified | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Unterlänge | staart |
Verwandte Wörter für "staart":
Wiktionary Übersetzungen für staart:
staart
Cross Translation:
noun
staart
noun
-
hinterer Körperfortsatz bei Tieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• staart | → Schwanz; Schweif; Sterz; Stert; Zagel; Bürzel; Rute; Schwänzchen; Schwänzlein | ↔ tail — appendage of an animal |
• staart | → Schweif | ↔ tail — comet tail |
• staart | → Schwanz; Bürzel; Fahne; Lunte; Rute; Schleppe; Schweif; Sterz; Wedel | ↔ queue — Appendice postérieur |
• staart | → Zopf | ↔ tresse — Assemblage de petits cordons, etc. entrelacés |
staart form of staren:
-
staren (aanstaren)
-
staren (aanschouwen; zien; opmerken; kijken; bekijken; onderscheiden; ontwaren; turen)
-
staren (turen)
Konjugationen für staren:
o.t.t.
- staar
- staart
- staart
- staren
- staren
- staren
o.v.t.
- staarde
- staarde
- staarde
- staarden
- staarden
- staarden
v.t.t.
- heb gestaard
- hebt gestaard
- heeft gestaard
- hebben gestaard
- hebben gestaard
- hebben gestaard
v.v.t.
- had gestaard
- had gestaard
- had gestaard
- hadden gestaard
- hadden gestaard
- hadden gestaard
o.t.t.t.
- zal staren
- zult staren
- zal staren
- zullen staren
- zullen staren
- zullen staren
o.v.t.t.
- zou staren
- zou staren
- zou staren
- zouden staren
- zouden staren
- zouden staren
en verder
- ben gestaard
- bent gestaard
- is gestaard
- zijn gestaard
- zijn gestaard
- zijn gestaard
diversen
- staar!
- staart!
- gestaard
- starend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze