Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- afscheuren:
-
Wiktionary:
- afscheuren → abreißen, reißen, herunterreißen
Niederländisch
Detailübersetzungen für afscheuren (Niederländisch) ins Deutsch
afscheuren:
-
afscheuren (afrukken)
Konjugationen für afscheuren:
o.t.t.
- scheur af
- scheurt af
- scheurt af
- scheuren af
- scheuren af
- scheuren af
o.v.t.
- scheurde af
- scheurde af
- scheurde af
- scheurden af
- scheurden af
- scheurden af
v.t.t.
- heb afgescheurd
- hebt afgescheurd
- heeft afgescheurd
- hebben afgescheurd
- hebben afgescheurd
- hebben afgescheurd
v.v.t.
- had afgescheurd
- had afgescheurd
- had afgescheurd
- hadden afgescheurd
- hadden afgescheurd
- hadden afgescheurd
o.t.t.t.
- zal afscheuren
- zult afscheuren
- zal afscheuren
- zullen afscheuren
- zullen afscheuren
- zullen afscheuren
o.v.t.t.
- zou afscheuren
- zou afscheuren
- zou afscheuren
- zouden afscheuren
- zouden afscheuren
- zouden afscheuren
diversen
- scheur af!
- scheurt af!
- afgescheurd
- afscheurende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afscheuren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abreißen | afrukken; afscheuren | afbreken; beëindigen; ergens uitscheuren; forceren; iets afbreken; losrukken; losscheuren; lostrekken; ontbinden; opheffen; ruineren; scheiden; slopen; splitsen; stukmaken; uit elkaar halen; uiteenhalen; verbreken; verbrijzelen; vernielen; vernietigen; verwoesten |
abtrennen | afrukken; afscheuren | afhaken; afscheiden; afsplijten; afsplitsen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; eruitstappen; iem. afdwingen; isoleren; loskrijgen; losmaken; lostornen; ontrukken; onttrekken; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken |
Wiktionary Übersetzungen für afscheuren:
afscheuren
verb
-
door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
-
met een scheurbeweging losmaken
- afscheuren → abreißen; herunterreißen