Niederländisch

Detailübersetzungen für gesmeerd (Niederländisch) ins Deutsch

gesmeerd:

gesmeerd Adjektiv

  1. gesmeerd (ge-olied)
    geölt

Übersetzung Matrix für gesmeerd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
geölt ge-olied; gesmeerd geolied; geölied; ingesmeerd

Wiktionary Übersetzungen für gesmeerd:

gesmeerd
adjective
  1. störungsfrei, ohne Schwierigkeiten

gesmeerd form of smeren:

smeren Verb (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)

  1. smeren (invetten; oliën; inoliën)
    schmieren; ölen; einschmieren; fetten; einfetten; abschmieren
    • schmieren Verb (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • ölen Verb (öle, ölst, ölt, ölte, öltet, geölt)
    • einschmieren Verb (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)
    • fetten Verb (fette, fettest, fettet, fettete, fettetet, gefettet)
    • einfetten Verb (fette ein, fettest ein, fettet ein, fettete ein, fettetet ein, eingefettet)
    • abschmieren Verb (schmiere ab, schmierst ab, schmiert ab, schmierte ab, schmiertet ab, abgeschmiert)
  2. smeren (vertrekken; weggaan; verwijderen; )
    abfahren; abreisen; losfahren; ausfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen; fetten; aufbrechen; einfetten; einschiffen; fortreisen; fortfahren; einschmieren
    • abfahren Verb
    • abreisen Verb (reise ab, reisst ab, reist ab, reiste ab, reistet ab, abgereist)
    • losfahren Verb (fahre los, fährst los, fährt los, fuhr los, fuhrt los, losgefahren)
    • ausfahren Verb (fahre aus, fährst aus, fährt aus, fuhr aus, fuhret aus, ausgefahren)
    • schmieren Verb (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • wegfahren Verb (fahre weg, fährst weg, fährt weg, fuhr weg, fuhret weg, weggefahren)
    • wegreisen Verb (reise weg, reisest weg, reist weg, reiste weg, reistet weg, weggereist)
    • ölen Verb (öle, ölst, ölt, ölte, öltet, geölt)
    • fetten Verb (fette, fettest, fettet, fettete, fettetet, gefettet)
    • aufbrechen Verb (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • einfetten Verb (fette ein, fettest ein, fettet ein, fettete ein, fettetet ein, eingefettet)
    • einschiffen Verb (schiffe ein, schiffst ein, schifft ein, schiffte ein, schifftet ein, eingeschifft)
    • fortreisen Verb (riese fort, reist fort, reiste fort, reistet fort, fortgereist)
    • fortfahren Verb (fahre fort, fährst fort, fährt fort, fuhr fort, fuhrt fort, fortgefahren)
    • einschmieren Verb (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)

Konjugationen für smeren:

o.t.t.
  1. smeer
  2. smeert
  3. smeert
  4. smeren
  5. smeren
  6. smeren
o.v.t.
  1. smeerde
  2. smeerde
  3. smeerde
  4. smeerden
  5. smeerden
  6. smeerden
v.t.t.
  1. heb gesmeerd
  2. hebt gesmeerd
  3. heeft gesmeerd
  4. hebben gesmeerd
  5. hebben gesmeerd
  6. hebben gesmeerd
v.v.t.
  1. had gesmeerd
  2. had gesmeerd
  3. had gesmeerd
  4. hadden gesmeerd
  5. hadden gesmeerd
  6. hadden gesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal smeren
  2. zult smeren
  3. zal smeren
  4. zullen smeren
  5. zullen smeren
  6. zullen smeren
o.v.t.t.
  1. zou smeren
  2. zou smeren
  3. zou smeren
  4. zouden smeren
  5. zouden smeren
  6. zouden smeren
en verder
  1. ben gesmeerd
  2. bent gesmeerd
  3. is gesmeerd
  4. zijn gesmeerd
  5. zijn gesmeerd
  6. zijn gesmeerd
diversen
  1. smeer!
  2. smeert!
  3. gesmeerd
  4. smerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für smeren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abfahren afvaart; afvaren; uitvaren
abreisen afvaart; afvaren; uitvaren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
abfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegrijden; wegtrekken; wegvaren
abreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
abschmieren inoliën; invetten; oliën; smeren doorsmeren
aufbrechen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken gaan; heengaan; huizen kraken; kapotmaken; knakken; kraken; losbarsten; losbreken; losscheuren; moeren; mollen; omhoogkomen; opbreken; openbreken; openrijten; openrukken; openscheuren; opensperren; opstappen; opstijgen; opvliegen; rijten; vertrekken; weggaan
ausfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afvaren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitrijden; uitvaren; van wal gaan
einfetten afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren
einschiffen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aan boord gaan; aan boord klimmen; inschepen; scheep gaan; verschepen
einschmieren afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; insmeren; viesmaken; vuilmaken
fetten afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren
fortfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanhouden; afreizen; afvoeren; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; heengaan; meedragen; verdergaan; verdwijnen; verlaten; vervolgen; voortgaan; voortzetten; wegdragen; wegreizen; wegsjouwen; wegslepen; wegtrekken; wegvoeren
fortreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
losfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afsteken; afvaren; wegrijden; wegvaren
schmieren afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; keutelen; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; neerkladden; vlekken
wegfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegrijden; wegtrekken; wegvaren
wegreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
ölen afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; zalven

Verwandte Wörter für "smeren":


Wiktionary Übersetzungen für smeren:

smeren
verb
  1. Gastronomie: mit Butter bestreichen

Cross Translation:
FromToVia
smeren schmieren lubricate — to make slippery or smooth
smeren ölen; einölen oil — lubricate with oil
smeren schmieren smear — to spread (a substance)
smeren auftragen; beschmieren; bestreichen spread — to smear, distribute in a thin layer
smeren schmieren enduire — Traductions à trier suivant le sens
smeren schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren étendre — Traductions à trier suivant le sens

Computerübersetzung von Drittern: