Niederländisch

Detailübersetzungen für terugsturen (Niederländisch) ins Deutsch

terugsturen:

terugsturen Verb (stuur terug, stuurt terug, stuurde terug, stuurden terug, teruggestuurd)

  1. terugsturen
    zurücksenden; zurückschicken
    • zurücksenden Verb (sende zurück, sendest zurück, sendet zurück, sandte zurück, sandet zurück, zurückgesandt)
    • zurückschicken Verb (schicke zurück, schickst zurück, schickt zurück, schickte zurück, schicktet zurück, zurückgeschickt)

Konjugationen für terugsturen:

o.t.t.
  1. stuur terug
  2. stuurt terug
  3. stuurt terug
  4. sturen terug
  5. sturen terug
  6. sturen terug
o.v.t.
  1. stuurde terug
  2. stuurde terug
  3. stuurde terug
  4. stuurden terug
  5. stuurden terug
  6. stuurden terug
v.t.t.
  1. heb teruggestuurd
  2. hebt teruggestuurd
  3. heeft teruggestuurd
  4. hebben teruggestuurd
  5. hebben teruggestuurd
  6. hebben teruggestuurd
v.v.t.
  1. had teruggestuurd
  2. had teruggestuurd
  3. had teruggestuurd
  4. hadden teruggestuurd
  5. hadden teruggestuurd
  6. hadden teruggestuurd
o.t.t.t.
  1. zal terugsturen
  2. zult terugsturen
  3. zal terugsturen
  4. zullen terugsturen
  5. zullen terugsturen
  6. zullen terugsturen
o.v.t.t.
  1. zou terugsturen
  2. zou terugsturen
  3. zou terugsturen
  4. zouden terugsturen
  5. zouden terugsturen
  6. zouden terugsturen
en verder
  1. ben teruggestuurd
  2. bent teruggestuurd
  3. is teruggestuurd
  4. zijn teruggestuurd
  5. zijn teruggestuurd
  6. zijn teruggestuurd
diversen
  1. stuur terug!
  2. stuurt terug!
  3. teruggestuurd
  4. terugsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für terugsturen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
zurückschicken terugsturen terugbezorgen; terugdraaien; terugschroeven
zurücksenden terugsturen terugbezorgen; terugdraaien; terugschroeven