Niederländisch
Detailübersetzungen für aanroepen (Niederländisch) ins Deutsch
aanroepen:
Konjugationen für aanroepen:
o.t.t.
- roep aan
- roept aan
- roept aan
- roepen aan
- roepen aan
- roepen aan
o.v.t.
- riep aan
- riep aan
- riep aan
- riepen aan
- riepen aan
- riepen aan
v.t.t.
- heb aangeroepen
- hebt aangeroepen
- heeft aangeroepen
- hebben aangeroepen
- hebben aangeroepen
- hebben aangeroepen
v.v.t.
- had aangeroepen
- had aangeroepen
- had aangeroepen
- hadden aangeroepen
- hadden aangeroepen
- hadden aangeroepen
o.t.t.t.
- zal aanroepen
- zult aanroepen
- zal aanroepen
- zullen aanroepen
- zullen aanroepen
- zullen aanroepen
o.v.t.t.
- zou aanroepen
- zou aanroepen
- zou aanroepen
- zouden aanroepen
- zouden aanroepen
- zouden aanroepen
diversen
- roep aan!
- roept aan!
- aangeroepen
- aanroepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanroepen (praaien)