Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aanstaande:
  2. aanstaan:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanstaande (Niederländisch) ins Deutsch

aanstaande:

aanstaande Adjektiv

  1. aanstaande (eerstvolgend)

aanstaande [de ~] Nomen

  1. de aanstaande (verloofde)
    der Verlobte; der Zukünftige

Übersetzung Matrix für aanstaande:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Verlobte aanstaande; verloofde verloofde
Zukünftige aanstaande; verloofde
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
folgende aanstaande; eerstvolgend navolgend; onderstaande; volgende
nachfolgeende aanstaande; eerstvolgend
nächste aanstaande; eerstvolgend

aanstaan:

aanstaan Verb (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)

  1. aanstaan (goeddunken; believen)
    gefallen; belustigen; belieben; unterhalten; amüsieren; gutdünken; ergötzen
    • gefallen Verb (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • belustigen Verb (belustige, belustigst, belustigt, belustigte, belustigtet, belustigt)
    • belieben Verb (beliebe, beliebst, beliebt, beliebte, beliebtet, beliebt)
    • unterhalten Verb (unterhalte, unterhälst, unterhält, unterhielt, unterhieltet, unterhalten)
    • amüsieren Verb (amüsiere, amüsierst, amüsiert, amüsierte, amüsiertet, amüsiert)
    • gutdünken Verb
    • ergötzen Verb (ergötze, ergötzt, ergötzte, ergötztet, ergötzt)
  2. aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
    gefallen
    • gefallen Verb (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
  3. aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
    gefallen; passen
    • gefallen Verb (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • passen Verb (paße, paßest, paßt, paßte, paßtet, gepaßt)
  4. aanstaan (in werking zijn)
    in Wirkung sein; gefallen; passen; schmecken
    • gefallen Verb (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • passen Verb (paße, paßest, paßt, paßte, paßtet, gepaßt)
    • schmecken Verb (schmecke, schmeckst, schmeckt, schmeckte, schmecktet, geschmeckt)

Konjugationen für aanstaan:

o.t.t.
  1. sta aan
  2. staat aan
  3. staat aan
  4. staan aan
  5. staan aan
  6. staan aan
o.v.t.
  1. stond aan
  2. stond aan
  3. stond aan
  4. stonden aan
  5. stonden aan
  6. stonden aan
v.t.t.
  1. heb aangestaan
  2. hebt aangestaan
  3. heeft aangestaan
  4. hebben aangestaan
  5. hebben aangestaan
  6. hebben aangestaan
v.v.t.
  1. had aangestaan
  2. had aangestaan
  3. had aangestaan
  4. hadden aangestaan
  5. hadden aangestaan
  6. hadden aangestaan
o.t.t.t.
  1. zal aanstaan
  2. zult aanstaan
  3. zal aanstaan
  4. zullen aanstaan
  5. zullen aanstaan
  6. zullen aanstaan
o.v.t.t.
  1. zou aanstaan
  2. zou aanstaan
  3. zou aanstaan
  4. zouden aanstaan
  5. zouden aanstaan
  6. zouden aanstaan
diversen
  1. sta aan!
  2. staat aan!
  3. aangestaan
  4. aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanstaan:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
amüsieren aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezig houden; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; vermaken
belieben aanstaan; believen; goeddunken
belustigen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van
ergötzen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van; vergapen aan; verlustigen
gefallen aanstaan; behagen; believen; bevallen; conveniëren; gelieven; goeddunken; in werking zijn; plezieren; prettig vinden aangenaam aandoen; bevallen; blij maken; conveniëren; deugen; geschikt zijn; goeddoen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; in verrukking brengen; passen; passend zijn; plezieren; uitkomen; verblijden; verheugd; verrukken
gutdünken aanstaan; believen; goeddunken
in Wirkung sein aanstaan; in werking zijn
passen aanstaan; bevallen; conveniëren; in werking zijn; prettig vinden aftellen; betamen; bijpassen; conveniëren; correct zijn; deugen; geld afpassen; gelegen komen; geschikt zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; passen; passend zijn; schikken; uitkomen
schmecken aanstaan; in werking zijn conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; proeven; smaken; uitkomen
unterhalten aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezet zijn; bezig houden; financieel steunen; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; in gesprek zijn; onderhouden; vermaken; zich bezighouden met
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
unterhalten onderhouden; verzorgd

Wiktionary Übersetzungen für aanstaan:


Cross Translation:
FromToVia
aanstaan gefallen plaire — Agréer, être agréable (Sens général)

Verwandte Übersetzungen für aanstaande