Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. aanzoeken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für aanzoeken (Niederländisch) ins Deutsch

aanzoeken:

aanzoeken Verb (zoek aan, zoekt aan, zocht aan, zochten aan, aangezocht)

  1. aanzoeken (vragen; verzoeken; aanvragen; uitnodigen)
    ersuchen; beantragen; einen Antrag machen; ansuchen

Konjugationen für aanzoeken:

o.t.t.
  1. zoek aan
  2. zoekt aan
  3. zoekt aan
  4. zoeken aan
  5. zoeken aan
  6. zoeken aan
o.v.t.
  1. zocht aan
  2. zocht aan
  3. zocht aan
  4. zochten aan
  5. zochten aan
  6. zochten aan
v.t.t.
  1. heb aangezocht
  2. hebt aangezocht
  3. heeft aangezocht
  4. hebben aangezocht
  5. hebben aangezocht
  6. hebben aangezocht
v.v.t.
  1. had aangezocht
  2. had aangezocht
  3. had aangezocht
  4. hadden aangezocht
  5. hadden aangezocht
  6. hadden aangezocht
o.t.t.t.
  1. zal aanzoeken
  2. zult aanzoeken
  3. zal aanzoeken
  4. zullen aanzoeken
  5. zullen aanzoeken
  6. zullen aanzoeken
o.v.t.t.
  1. zou aanzoeken
  2. zou aanzoeken
  3. zou aanzoeken
  4. zouden aanzoeken
  5. zouden aanzoeken
  6. zouden aanzoeken
diversen
  1. zoek aan!
  2. zoekt aan!
  3. aangezocht
  4. aanzoekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für aanzoeken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ansuchen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
beantragen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; opvragen; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen
einen Antrag machen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen
ersuchen aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; bidden; rekwestreren; smeken; verzoeken; vragen