Niederländisch
Detailübersetzungen für afgrazen (Niederländisch) ins Deutsch
afgrazen:
Konjugationen für afgrazen:
o.t.t.
- graas af
- graast af
- graast af
- grazen af
- grazen af
- grazen af
o.v.t.
- graasde af
- graasde af
- graasde af
- graasden af
- graasden af
- graasden af
v.t.t.
- heb afgegrazen
- hebt afgegrazen
- heeft afgegrazen
- hebben afgegrazen
- hebben afgegrazen
- hebben afgegrazen
v.v.t.
- had afgegrazen
- had afgegrazen
- had afgegrazen
- hadden afgegrazen
- hadden afgegrazen
- hadden afgegrazen
o.t.t.t.
- zal afgrazen
- zult afgrazen
- zal afgrazen
- zullen afgrazen
- zullen afgrazen
- zullen afgrazen
o.v.t.t.
- zou afgrazen
- zou afgrazen
- zou afgrazen
- zouden afgrazen
- zouden afgrazen
- zouden afgrazen
diversen
- graas af!
- graast af!
- afgegrazen
- afgrazende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für afgrazen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
grasen | afgrazen; graseten; grazen; weiden | gras eten; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren |
weiden | afgrazen; graseten; grazen; weiden |