Niederländisch
Detailübersetzungen für afknappen (Niederländisch) ins Deutsch
afknappen:
-
afknappen (er vanaf breken)
Konjugationen für afknappen:
o.t.t.
- knap af
- knapt af
- knapt af
- knappen af
- knappen af
- knappen af
o.v.t.
- knapte af
- knapte af
- knapte af
- knapten af
- knapten af
- knapten af
v.t.t.
- ben afgeknapt
- bent afgeknapt
- is afgeknapt
- zijn afgeknapt
- zijn afgeknapt
- zijn afgeknapt
v.v.t.
- was afgeknapt
- was afgeknapt
- was afgeknapt
- waren afgeknapt
- waren afgeknapt
- waren afgeknapt
o.t.t.t.
- zal afknappen
- zult afknappen
- zal afknappen
- zullen afknappen
- zullen afknappen
- zullen afknappen
o.v.t.t.
- zou afknappen
- zou afknappen
- zou afknappen
- zouden afknappen
- zouden afknappen
- zouden afknappen
diversen
- knap af!
- knapt af!
- afgeknapt
- afknappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze