Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. afkrijgen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für afkrijgen (Niederländisch) ins Deutsch

afkrijgen:

afkrijgen Verb (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)

  1. afkrijgen (voltooien; completeren; afronden; )
    erledigen; abmachen; fertig bringen
    • erledigen Verb (erledige, erledigst, erledigt, erledigte, erledigtet, erledigt)
    • abmachen Verb (mache ab, machst ab, macht ab, machte ab, machtet ab, abgemacht)

Konjugationen für afkrijgen:

o.t.t.
  1. krijg af
  2. krijgt af
  3. krijgt af
  4. krijgen af
  5. krijgen af
  6. krijgen af
o.v.t.
  1. kreeg af
  2. kreeg af
  3. kreeg af
  4. kregen af
  5. kregen af
  6. kregen af
v.t.t.
  1. heb afgekregen
  2. hebt afgekregen
  3. heeft afgekregen
  4. hebben afgekregen
  5. hebben afgekregen
  6. hebben afgekregen
v.v.t.
  1. had afgekregen
  2. had afgekregen
  3. had afgekregen
  4. hadden afgekregen
  5. hadden afgekregen
  6. hadden afgekregen
o.t.t.t.
  1. zal afkrijgen
  2. zult afkrijgen
  3. zal afkrijgen
  4. zullen afkrijgen
  5. zullen afkrijgen
  6. zullen afkrijgen
o.v.t.t.
  1. zou afkrijgen
  2. zou afkrijgen
  3. zou afkrijgen
  4. zouden afkrijgen
  5. zouden afkrijgen
  6. zouden afkrijgen
diversen
  1. krijg af!
  2. krijgt af!
  3. afgekregen
  4. afkrijgende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afkrijgen [znw.] Nomen

  1. afkrijgen
    Abkriegen; Beenden

Übersetzung Matrix für afkrijgen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Abkriegen afkrijgen
Beenden afkrijgen beëindigen; opheffen; opheffing
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Beenden Stoppen
abmachen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien accorderen; afspreken; beslissen; besluiten; eens worden; iets overeenkomen; overeenkomen; overeenstemmen
erledigen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien afbreken; afmaken; doden; doen; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; fiksen; handelen; klaarspelen; koudmaken; liquideren; om het leven brengen; ombrengen; ruineren; slopen; uit de weg ruimen; uitgommen; uitrichten; uitvegen; uitvlakken; uitvoeren; uitwissen; van kant maken; vermoorden; vernielen; vernietigen; verrichten; verwoesten; vlakken; voor elkaar krijgen; wegvegen; wissen
fertig bringen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
Not SpecifiedVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Beenden Afsluiten; Oproep beëindigen