Niederländisch
Detailübersetzungen für beslechten (Niederländisch) ins Deutsch
beslechten:
-
beslechten (twist uit de weg ruimen; afhandelen; afdoen)
Konjugationen für beslechten:
o.t.t.
- beslecht
- beslecht
- beslecht
- beslechten
- beslechten
- beslechten
o.v.t.
- beslechtte
- beslechtte
- beslechtte
- beslechtten
- beslechtten
- beslechtten
v.t.t.
- heb beslecht
- hebt beslecht
- heeft beslecht
- hebben beslecht
- hebben beslecht
- hebben beslecht
v.v.t.
- had beslecht
- had beslecht
- had beslecht
- hadden beslecht
- hadden beslecht
- hadden beslecht
o.t.t.t.
- zal beslechten
- zult beslechten
- zal beslechten
- zullen beslechten
- zullen beslechten
- zullen beslechten
o.v.t.t.
- zou beslechten
- zou beslechten
- zou beslechten
- zouden beslechten
- zouden beslechten
- zouden beslechten
diversen
- beslecht!
- beslecht!
- beslecht
- beslechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze