Niederländisch
Detailübersetzungen für beuken (Niederländisch) ins Deutsch
beuken:
-
beuken (rammen)
Konjugationen für beuken:
o.t.t.
- beuk
- beukt
- beukt
- beuken
- beuken
- beuken
o.v.t.
- beukte
- beukte
- beukte
- beukten
- beukten
- beukten
v.t.t.
- heb gebeukt
- hebt gebeukt
- heeft gebeukt
- hebben gebeukt
- hebben gebeukt
- hebben gebeukt
v.v.t.
- had gebeukt
- had gebeukt
- had gebeukt
- hadden gebeukt
- hadden gebeukt
- hadden gebeukt
o.t.t.t.
- zal beuken
- zult beuken
- zal beuken
- zullen beuken
- zullen beuken
- zullen beuken
o.v.t.t.
- zou beuken
- zou beuken
- zou beuken
- zouden beuken
- zouden beuken
- zouden beuken
diversen
- beuk!
- beukt!
- gebeukt
- beukend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
beuken (beukehouten)
buchenhölzern-
buchenhölzern Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für beuken:
Verwandte Wörter für "beuken":
beuk:
-
de beuk (beukenboom)
Übersetzung Matrix für beuk:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Buche | beuk; beukenboom | |
Waldbuche | beuk; beukenboom |