Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für blèren (Niederländisch) ins Deutsch
blèren:
-
blèren (brullen)
-
blèren
Konjugationen für blèren:
o.t.t.
- blèr
- blèrt
- blèrt
- blèren
- blèren
- blèren
o.v.t.
- blèrde
- blèrde
- blèrde
- blèrden
- blèrden
- blèrden
v.t.t.
- heb geblèrd
- hebt geblèrd
- heeft geblèrd
- hebben geblèrd
- hebben geblèrd
- hebben geblèrd
v.v.t.
- had geblèrd
- had geblèrd
- had geblèrd
- hadden geblèrd
- hadden geblèrd
- hadden geblèrd
o.t.t.t.
- zal blèren
- zult blèren
- zal blèren
- zullen blèren
- zullen blèren
- zullen blèren
o.v.t.t.
- zou blèren
- zou blèren
- zou blèren
- zouden blèren
- zouden blèren
- zouden blèren
diversen
- blèr!
- blèrt!
- geblèrd
- blèrrende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für blèren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brüllen | blèren; brullen | blaffen; brullen; bulderen; bulken; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; krijsen; kwaad zijn; razen; schreeuwen; schuimbekken; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitbrullen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen; woeden; woedend zijn |
heulen | blèren; brullen | brullen; emmeren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; krijsen; schreien; sniffen; snikken; snotteren; uitroepen; uitschreeuwen; wenen |
plärren | blèren | gillen; huilen; janken; krijsen; schreeuwen; snikken; wenen |
schreien | blèren; brullen | blaffen; brullen; bulderen; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; jubelen; juichen; krijsen; roepen; schreeuwen; schreien; snikken; uitjouwen; uitroepen; uitschreeuwen |
skandieren | blèren; brullen | brullen; het uitgillen; scanderen; uitroepen; uitschreeuwen |