Niederländisch
Detailübersetzungen für desillusioneren (Niederländisch) ins Deutsch
desillusioneren:
desillusioneren Verb (desillusioneer, desillusioneert, desillusioneerde, desillusioneerden, gedesillusioneerd)
-
desillusioneren
Konjugationen für desillusioneren:
o.t.t.
- desillusioneer
- desillusioneert
- desillusioneert
- desillusioneren
- desillusioneren
- desillusioneren
o.v.t.
- desillusioneerde
- desillusioneerde
- desillusioneerde
- desillusioneerden
- desillusioneerden
- desillusioneerden
v.t.t.
- heb gedesillusioneerd
- hebt gedesillusioneerd
- heeft gedesillusioneerd
- hebben gedesillusioneerd
- hebben gedesillusioneerd
- hebben gedesillusioneerd
v.v.t.
- had gedesillusioneerd
- had gedesillusioneerd
- had gedesillusioneerd
- hadden gedesillusioneerd
- hadden gedesillusioneerd
- hadden gedesillusioneerd
o.t.t.t.
- zal desillusioneren
- zult desillusioneren
- zal desillusioneren
- zullen desillusioneren
- zullen desillusioneren
- zullen desillusioneren
o.v.t.t.
- zou desillusioneren
- zou desillusioneren
- zou desillusioneren
- zouden desillusioneren
- zouden desillusioneren
- zouden desillusioneren
en verder
- ben gedesillusioneerd
- bent gedesillusioneerd
- is gedesillusioneerd
- zijn gedesillusioneerd
- zijn gedesillusioneerd
- zijn gedesillusioneerd
diversen
- desillusioneer!
- desillusioneert!
- gedesillusioneerd
- desillusionerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für desillusioneren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
enttäuschen | desillusioneren | afvallen; benadelen; beschamen; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; te kort schieten; tegenvallen; teleurstellen; vertrouwen schenden |