Niederländisch
Detailübersetzungen für disloqueren (Niederländisch) ins Deutsch
disloqueren:
-
disloqueren (verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren)
verschieben; verlegen; verstellen; verrücken; verschleppen-
verschleppen Verb (verschleppe, verschleppst, verschleppt, verschleppte, verschlepptet, verschleppt)
-
disloqueren (ontwrichten; uit het lid brengen)
Konjugationen für disloqueren:
o.t.t.
- disloqueer
- disloqueert
- disloqueert
- disloqueren
- disloqueren
- disloqueren
o.v.t.
- disloqueerde
- disloqueerde
- disloqueerde
- disloqueerden
- disloqueerden
- disloqueerden
v.t.t.
- heb gedisloqueerd
- hebt gedisloqueerd
- heeft gedisloqueerd
- hebben gedisloqueerd
- hebben gedisloqueerd
- hebben gedisloqueerd
v.v.t.
- had gedisloqueerd
- had gedisloqueerd
- had gedisloqueerd
- hadden gedisloqueerd
- hadden gedisloqueerd
- hadden gedisloqueerd
o.t.t.t.
- zal disloqueren
- zult disloqueren
- zal disloqueren
- zullen disloqueren
- zullen disloqueren
- zullen disloqueren
o.v.t.t.
- zou disloqueren
- zou disloqueren
- zou disloqueren
- zouden disloqueren
- zouden disloqueren
- zouden disloqueren
en verder
- ben gedisloqueerd
- bent gedisloqueerd
- is gedisloqueerd
- zijn gedisloqueerd
- zijn gedisloqueerd
- zijn gedisloqueerd
diversen
- disloqueer!
- disloqueert!
- gedisloqueerd
- disloquerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze