Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. dwarsliggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für dwarsliggen (Niederländisch) ins Deutsch

dwarsliggen:

dwarsliggen Verb (lig dwars, ligt dwars, lag dwars, lagen dwars, dwarsgelegen)

  1. dwarsliggen (dwarsbomen; tegenwerken)
    behindern; konterkarieren; entgegenwirken; hintertreiben; entgegenarbeiten

Konjugationen für dwarsliggen:

o.t.t.
  1. lig dwars
  2. ligt dwars
  3. ligt dwars
  4. liggen dwars
  5. liggen dwars
  6. liggen dwars
o.v.t.
  1. lag dwars
  2. lag dwars
  3. lag dwars
  4. lagen dwars
  5. lagen dwars
  6. lagen dwars
v.t.t.
  1. heb dwarsgelegen
  2. hebt dwarsgelegen
  3. heeft dwarsgelegen
  4. hebben dwarsgelegen
  5. hebben dwarsgelegen
  6. hebben dwarsgelegen
v.v.t.
  1. had dwarsgelegen
  2. had dwarsgelegen
  3. had dwarsgelegen
  4. hadden dwarsgelegen
  5. hadden dwarsgelegen
  6. hadden dwarsgelegen
o.t.t.t.
  1. zal dwarsliggen
  2. zult dwarsliggen
  3. zal dwarsliggen
  4. zullen dwarsliggen
  5. zullen dwarsliggen
  6. zullen dwarsliggen
o.v.t.t.
  1. zou dwarsliggen
  2. zou dwarsliggen
  3. zou dwarsliggen
  4. zouden dwarsliggen
  5. zouden dwarsliggen
  6. zouden dwarsliggen
diversen
  1. lig dwars!
  2. ligt dwars!
  3. dwarsgelegen
  4. dwarsliggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für dwarsliggen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
behindern dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken belemmeren; beletten; benadelen; duperen; hinderen; kwaad doen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; onmogelijk maken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; storen; verhinderen; voorkomen; voorkómen
entgegenarbeiten dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken belemmeren; beletten; chicaneren; kleinzielig gedragen; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; voorkomen; voorkómen; weerstreven
entgegenwirken dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken belemmeren; beletten; chicaneren; doen mislukken; een stokje steken voor; kleinzielig gedragen; obstinaat zijn; tegengaan; tegenstreven; tegenwerken; verhinderen; verijdelen; weerstreven
hintertreiben dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken chicaneren; kleinzielig gedragen; verhinderen; verijdelen
konterkarieren dwarsbomen; dwarsliggen; tegenwerken