Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- een eed afleggen:
-
Wiktionary:
- een eed afleggen → schwören, beeidigen, beschwören
Niederländisch
Detailübersetzungen für een eed afleggen (Niederländisch) ins Deutsch
een eed afleggen:
een eed afleggen Verb (leg een eed af, legt een eed af, legde een eed af, legden een eed af, een eed afgelegd)
-
een eed afleggen (zweren)
schwören; eitern; abschwören-
abschwören Verb (abschwöre ab, abschwörst ab, abschwört ab, abschwörte ab, abschwörtet ab, abgeschwört)
Konjugationen für een eed afleggen:
o.t.t.
- leg een eed af
- legt een eed af
- legt een eed af
- leggen een eed af
- leggen een eed af
- leggen een eed af
o.v.t.
- legde een eed af
- legde een eed af
- legde een eed af
- legden een eed af
- legden een eed af
- legden een eed af
v.t.t.
- heb een eed afgelegd
- hebt een eed afgelegd
- heeft een eed afgelegd
- hebben een eed afgelegd
- hebben een eed afgelegd
- hebben een eed afgelegd
v.v.t.
- had een eed afgelegd
- had een eed afgelegd
- had een eed afgelegd
- hadden een eed afgelegd
- hadden een eed afgelegd
- hadden een eed afgelegd
o.t.t.t.
- zal een eed afleggen
- zult een eed afleggen
- zal een eed afleggen
- zullen een eed afleggen
- zullen een eed afleggen
- zullen een eed afleggen
o.v.t.t.
- zou een eed afleggen
- zou een eed afleggen
- zou een eed afleggen
- zouden een eed afleggen
- zouden een eed afleggen
- zouden een eed afleggen
diversen
- leg een eed af!
- legt een eed af!
- een eed afgelegd
- een eed afleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für een eed afleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
abschwören | een eed afleggen; zweren | afzweren; verzaken; verzuimen |
eitern | een eed afleggen; zweren | etteren; griepen; klieren; pus afscheiden; wegpesten; zeiken |
schwören | een eed afleggen; zweren | een eed doen; zweren |
Wiktionary Übersetzungen für een eed afleggen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• een eed afleggen | → schwören | ↔ swear — to take an oath |
• een eed afleggen | → beeidigen; schwören; beschwören | ↔ jurer — Traductions à trier suivant le sens |