Niederländisch
Detailübersetzungen für een geschil bijleggen (Niederländisch) ins Deutsch
een geschil bijleggen:
een geschil bijleggen Verb (leg een geschil bij, legt een geschil bij, legde een geschil bij, legden een geschil bij, een geschil bijgelegd)
-
een geschil bijleggen
Konjugationen für een geschil bijleggen:
o.t.t.
- leg een geschil bij
- legt een geschil bij
- legt een geschil bij
- leggen een geschil bij
- leggen een geschil bij
- leggen een geschil bij
o.v.t.
- legde een geschil bij
- legde een geschil bij
- legde een geschil bij
- legden een geschil bij
- legden een geschil bij
- legden een geschil bij
v.t.t.
- heb een geschil bijgelegd
- hebt een geschil bijgelegd
- heeft een geschil bijgelegd
- hebben een geschil bijgelegd
- hebben een geschil bijgelegd
- hebben een geschil bijgelegd
v.v.t.
- had een geschil bijgelegd
- had een geschil bijgelegd
- had een geschil bijgelegd
- hadden een geschil bijgelegd
- hadden een geschil bijgelegd
- hadden een geschil bijgelegd
o.t.t.t.
- zal een geschil bijleggen
- zult een geschil bijleggen
- zal een geschil bijleggen
- zullen een geschil bijleggen
- zullen een geschil bijleggen
- zullen een geschil bijleggen
o.v.t.t.
- zou een geschil bijleggen
- zou een geschil bijleggen
- zou een geschil bijleggen
- zouden een geschil bijleggen
- zouden een geschil bijleggen
- zouden een geschil bijleggen
diversen
- leg een geschil bij!
- legt een geschil bij!
- een geschil bijgelegd
- een geschil bijleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für een geschil bijleggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einen Streit beilegen | een geschil bijleggen | |
vergleichen | een geschil bijleggen | bij elkaar houden; compareren; met elkaar vergelijken; ruzie bijleggen; schikken; tegenover elkaar stellen; vergelijken |