Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. genivelleerd:
  2. nivelleren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für genivelleerd (Niederländisch) ins Deutsch

genivelleerd:

genivelleerd Adjektiv

  1. genivelleerd (vereffend)

Übersetzung Matrix für genivelleerd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausgeglichen genivelleerd; vereffend beheerst; evenwichtig; harmonisch; in evenwicht
beglichen genivelleerd; vereffend betaald
nivellierd genivelleerd; vereffend

genivelleerd form of nivelleren:

nivelleren Verb (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)

  1. nivelleren (vlak maken; gelijkmaken)
    nivellieren; ausgleichen; egalisieren; ebnen
    • nivellieren Verb (nivelliere, nivellierst, nivelliert, nivellierte, nivelliertet, nivelliert)
    • ausgleichen Verb (gleiche aus, gleichst aus, gleicht aus, glich aus, glichet aus, ausgeglichen)
    • egalisieren Verb (egalisiere, egalisierst, egalisiert, egalisierte, egalisiertet, egalisiert)
    • ebnen Verb (ebne, ebnest, ebnet, ebnete, ebnetet, geebnet)

Konjugationen für nivelleren:

o.t.t.
  1. nivelleer
  2. nivelleert
  3. nivelleert
  4. nivelleren
  5. nivelleren
  6. nivelleren
o.v.t.
  1. nivelleerde
  2. nivelleerde
  3. nivelleerde
  4. nivelleerden
  5. nivelleerden
  6. nivelleerden
v.t.t.
  1. heb genivelleerd
  2. hebt genivelleerd
  3. heeft genivelleerd
  4. hebben genivelleerd
  5. hebben genivelleerd
  6. hebben genivelleerd
v.v.t.
  1. had genivelleerd
  2. had genivelleerd
  3. had genivelleerd
  4. hadden genivelleerd
  5. hadden genivelleerd
  6. hadden genivelleerd
o.t.t.t.
  1. zal nivelleren
  2. zult nivelleren
  3. zal nivelleren
  4. zullen nivelleren
  5. zullen nivelleren
  6. zullen nivelleren
o.v.t.t.
  1. zou nivelleren
  2. zou nivelleren
  3. zou nivelleren
  4. zouden nivelleren
  5. zouden nivelleren
  6. zouden nivelleren
en verder
  1. is genivelleerd
  2. zijn genivelleerd
diversen
  1. nivelleer!
  2. nivelleert!
  3. genivelleerd
  4. nivellerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

nivelleren [znw.] Nomen

  1. nivelleren (gelijkmaken)
    Assimilieren; Angleichen; Nivellieren; Ebnen

Übersetzung Matrix für nivelleren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Angleichen gelijkmaken; nivelleren assimileren
Assimilieren gelijkmaken; nivelleren assimileren
Ebnen gelijkmaken; nivelleren
Nivellieren gelijkmaken; nivelleren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausgleichen gelijkmaken; nivelleren; vlak maken aanzuiveren; bufferen; compenseren; goedmaken; nabetalen; vereffenen; vergoeden; verrekenen
ebnen gelijkmaken; nivelleren; vlak maken afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken; rechtmaken; vereffenen
egalisieren gelijkmaken; nivelleren; vlak maken afdekken; afplatten; afruimen; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; opruimen; platmaken; vereffenen
nivellieren gelijkmaken; nivelleren; vlak maken

Computerübersetzung von Drittern: