Niederländisch
Detailübersetzungen für griffen (Niederländisch) ins Deutsch
griffen:
-
griffen (met een stift inkrassen; graveren; griffelen)
Konjugationen für griffen:
o.t.t.
- grif
- grift
- grift
- griffen
- griffen
- griffen
o.v.t.
- grifde
- grifde
- grifde
- grifden
- grifden
- grifden
v.t.t.
- heb gegrift
- hebt gegrift
- heeft gegrift
- hebben gegrift
- hebben gegrift
- hebben gegrift
v.v.t.
- had gegrift
- had gegrift
- had gegrift
- hadden gegrift
- hadden gegrift
- hadden gegrift
o.t.t.t.
- zal griffen
- zult griffen
- zal griffen
- zullen griffen
- zullen griffen
- zullen griffen
o.v.t.t.
- zou griffen
- zou griffen
- zou griffen
- zouden griffen
- zouden griffen
- zouden griffen
diversen
- grif!
- grift!
- gegrift
- griffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für griffen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
gravieren | graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen | etsen; graveren |
stechen | graveren; griffelen; griffen; met een stift inkrassen | een barrage rijden; etsen; graveren; priemen; prikken; steken; steken geven; troef zijn |