Niederländisch
Detailübersetzungen für hakketakken (Niederländisch) ins Deutsch
hakketakken:
-
hakketakken (bekvechten; ruzieën; twisten; bakkeleien)
sich streiten; sich sanken-
sich streiten Verb (streite mich, streitest dich, streitet sich, stritt sich, strittet euch, sich gestritten)
-
sich sanken Verb
-
Konjugationen für hakketakken:
o.t.t.
- hakketak
- hakketakt
- hakketakt
- hakketakken
- hakketakken
- hakketakken
o.v.t.
- hakketakte
- hakketakte
- hakketakte
- hakketakten
- hakketakten
- hakketakten
v.t.t.
- heb gehakketakt
- hebt gehakketakt
- heeft gehakketakt
- hebben gehakketakt
- hebben gehakketakt
- hebben gehakketakt
v.v.t.
- had gehakketakt
- had gehakketakt
- had gehakketakt
- hadden gehakketakt
- hadden gehakketakt
- hadden gehakketakt
o.t.t.t.
- zal hakketakken
- zult hakketakken
- zal hakketakken
- zullen hakketakken
- zullen hakketakken
- zullen hakketakken
o.v.t.t.
- zou hakketakken
- zou hakketakken
- zou hakketakken
- zouden hakketakken
- zouden hakketakken
- zouden hakketakken
diversen
- hakketak!
- hakketakt!
- gehakketakt
- hakketakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für hakketakken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sich sanken | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten | |
sich streiten | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten |