Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. haspel:
  2. haspelen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für haspel (Niederländisch) ins Deutsch

haspel:

haspel [de ~ (m)] Nomen

  1. de haspel (werktuig om garen te winden; spoel; winding; winder; klos)
    die Spule; die Rolle

Übersetzung Matrix für haspel:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Rolle haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding beveiligingsrol; functie; garenklos; katrolschijf; klos; klosje; koprol; personageuitbeelding; rol
Spule haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding filmspoel; garenklos; klos; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; snoerspoel; spinklos; spinspoel; spoel

Verwandte Wörter für "haspel":

  • haspelen, haspels, haspeltje, haspeltjes

haspelen:

haspelen Verb (haspel, haspelt, haspelde, haspelden, gehaspeld)

  1. haspelen (opwikkelen; opwinden; op een haspel winden; opklossen)
    aufwickeln; aufwinden
    • aufwickeln Verb (wickele auf, wickelst auf, wickelt auf, wickelte auf, wickeltet auf, aufgewickelt)
    • aufwinden Verb (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)
  2. haspelen (tot een warboel maken; verwarren)

Konjugationen für haspelen:

o.t.t.
  1. haspel
  2. haspelt
  3. haspelt
  4. haspelen
  5. haspelen
  6. haspelen
o.v.t.
  1. haspelde
  2. haspelde
  3. haspelde
  4. haspelden
  5. haspelden
  6. haspelden
v.t.t.
  1. heb gehaspeld
  2. hebt gehaspeld
  3. heeft gehaspeld
  4. hebben gehaspeld
  5. hebben gehaspeld
  6. hebben gehaspeld
v.v.t.
  1. had gehaspeld
  2. had gehaspeld
  3. had gehaspeld
  4. hadden gehaspeld
  5. hadden gehaspeld
  6. hadden gehaspeld
o.t.t.t.
  1. zal haspelen
  2. zult haspelen
  3. zal haspelen
  4. zullen haspelen
  5. zullen haspelen
  6. zullen haspelen
o.v.t.t.
  1. zou haspelen
  2. zou haspelen
  3. zou haspelen
  4. zouden haspelen
  5. zouden haspelen
  6. zouden haspelen
en verder
  1. is gehaspeld
  2. zijn gehaspeld
diversen
  1. haspel!
  2. haspelt!
  3. gehaspeld
  4. haspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für haspelen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Unordnung machen haspelen; tot een warboel maken; verwarren
Wirrwarr machen haspelen; tot een warboel maken; verwarren
aufwickeln haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien; oprollen; opstropen; verhelpen
aufwinden haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden hijsen; hoger draaien; klossen; lopen met geluid; omhoogdraaien; opdraaien; ophijsen; oprollen; opstropen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren; stommelen

Verwandte Wörter für "haspelen":


Verwandte Übersetzungen für haspel