Niederländisch
Detailübersetzungen für in rang verlagen (Niederländisch) ins Deutsch
in rang verlagen:
in rang verlagen Verb (verlaag in rang, verlaagt in rang, verlaagde in rang, verlaagden in rang, in rang verlaagd)
-
in rang verlagen (degraderen; terugzetten; achteruitzetten; terugplaatsen)
zurücksetzen; degradieren; zurückstellen; erniedrigen; herabmindern; herabsetzen-
zurückstellen Verb (stelle zurück, stellst zurück, stellt zurück, stellte zurück, stelltet zurück, zurückgestellt)
-
herabmindern Verb (mindre herab, minderst heran, mindert herab, minderte herab, mindertet herab, herabgemindert)
Konjugationen für in rang verlagen:
o.t.t.
- verlaag in rang
- verlaagt in rang
- verlaagt in rang
- verlagen in rang
- verlagen in rang
- verlagen in rang
o.v.t.
- verlaagde in rang
- verlaagde in rang
- verlaagde in rang
- verlaagden in rang
- verlaagden in rang
- verlaagden in rang
v.t.t.
- heb in rang verlaagd
- hebt in rang verlaagd
- heeft in rang verlaagd
- hebben in rang verlaagd
- hebben in rang verlaagd
- hebben in rang verlaagd
v.v.t.
- had in rang verlaagd
- had in rang verlaagd
- had in rang verlaagd
- hadden in rang verlaagd
- hadden in rang verlaagd
- hadden in rang verlaagd
o.t.t.t.
- zal in rang verlagen
- zult in rang verlagen
- zal in rang verlagen
- zullen in rang verlagen
- zullen in rang verlagen
- zullen in rang verlagen
o.v.t.t.
- zou in rang verlagen
- zou in rang verlagen
- zou in rang verlagen
- zouden in rang verlagen
- zouden in rang verlagen
- zouden in rang verlagen
en verder
- ben in rang verlaagd
- bent in rang verlaagd
- is in rang verlaagd
- zijn in rang verlaagd
- zijn in rang verlaagd
- zijn in rang verlaagd
diversen
- verlaag in rang!
- verlaagt in rang!
- in rang verlaagd
- in rang verlagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze