Niederländisch
Detailübersetzungen für inschikken (Niederländisch) ins Deutsch
inschikken:
-
inschikken
zusammenrücken-
zusammenrücken Verb (rücke zusammen, rückst zusammen, rückt zusammen, rückte zusammen, rücktet zusammen, zusammengerückt)
-
Konjugationen für inschikken:
o.t.t.
- schik in
- schikt in
- schikt in
- schikken in
- schikken in
- schikken in
o.v.t.
- schikte in
- schikte in
- schikte in
- schikten in
- schikten in
- schikten in
v.t.t.
- heb ingeschikt
- hebt ingeschikt
- heeft ingeschikt
- hebben ingeschikt
- hebben ingeschikt
- hebben ingeschikt
v.v.t.
- had ingeschikt
- had ingeschikt
- had ingeschikt
- hadden ingeschikt
- hadden ingeschikt
- hadden ingeschikt
o.t.t.t.
- zal inschikken
- zult inschikken
- zal inschikken
- zullen inschikken
- zullen inschikken
- zullen inschikken
o.v.t.t.
- zou inschikken
- zou inschikken
- zou inschikken
- zouden inschikken
- zouden inschikken
- zouden inschikken
en verder
- ben ingeschikt
- bent ingeschikt
- is ingeschikt
- zijn ingeschikt
- zijn ingeschikt
- zijn ingeschikt
diversen
- schik in!
- schikt in!
- ingeschikt
- inschikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inschikken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
zusammenrücken | inschikken | opschuiven; plaats maken; verplaatsen; verzetten |