Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. intomen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für intoomden (Niederländisch) ins Deutsch

intomen:

intomen Verb (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)

  1. intomen (beteugelen; beheersen)
    beherrschen; zügeln; unterdrücken; in Zucht halten; dämpfen; bändigen
    • beherrschen Verb (beherrsche, beherrscht, beherrschte, beherrschtet, beherrscht)
    • zügeln Verb (zügele, zügelst, zügelt, zügelte, zügeltet, gezügelt)
    • unterdrücken Verb (unterdrücke, unterdrückst, unterdrückt, unterdrückte, unterdrücktet, unterdrückt)
    • dämpfen Verb (dämpfe, dämpfst, dämpft, dämpfte, dämpftet, gedämpft)
    • bändigen Verb (bändige, bändigst, bändigt, bändigte, bändigtet, gebändigt)
  2. intomen (beheersen; bedwingen; beteugelen; matigen; bedaren)
    beherrschen; bezwingen
    • beherrschen Verb (beherrsche, beherrscht, beherrschte, beherrschtet, beherrscht)
    • bezwingen Verb (bezwinge, bezwingst, bezwingt, bezwang, bezwangt, bezwungen)

Konjugationen für intomen:

o.t.t.
  1. toom in
  2. toomt in
  3. toomt in
  4. tomen in
  5. tomen in
  6. tomen in
o.v.t.
  1. toomde in
  2. toomde in
  3. toomde in
  4. toomden in
  5. toomden in
  6. toomden in
v.t.t.
  1. heb ingetoomd
  2. hebt ingetoomd
  3. heeft ingetoomd
  4. hebben ingetoomd
  5. hebben ingetoomd
  6. hebben ingetoomd
v.v.t.
  1. had ingetoomd
  2. had ingetoomd
  3. had ingetoomd
  4. hadden ingetoomd
  5. hadden ingetoomd
  6. hadden ingetoomd
o.t.t.t.
  1. zal intomen
  2. zult intomen
  3. zal intomen
  4. zullen intomen
  5. zullen intomen
  6. zullen intomen
o.v.t.t.
  1. zou intomen
  2. zou intomen
  3. zou intomen
  4. zouden intomen
  5. zouden intomen
  6. zouden intomen
en verder
  1. ben ingetoomd
  2. bent ingetoomd
  3. is ingetoomd
  4. zijn ingetoomd
  5. zijn ingetoomd
  6. zijn ingetoomd
diversen
  1. toom in!
  2. toomt in!
  3. ingetoomd
  4. intomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für intomen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beherrschen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen beheersen; beteugelen; bevelen; commanderen; de overhand hebben; decreteren; domineren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; inhouden; inslikken; macht uitoefenen; opdragen; overheersen; regeren; rustig blijven; verordenen
bezwingen bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; intomen; matigen bedwingen; beteugelen; in bedwang houden; onderdrukken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; terughouden; zich meester maken van
bändigen beheersen; beteugelen; intomen onder gezag brengen; onderwerpen; temmen
dämpfen beheersen; beteugelen; intomen bedaren; dempen; iem. verstikken; kalmeren; matigen; op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; stoven; sudderen; sussen; temperen; tot kalmte manen; zich matigen
in Zucht halten beheersen; beteugelen; intomen
unterdrücken beheersen; beteugelen; intomen bedwingen; beteugelen; de kop indrukken; eronder krijgen; in bedwang houden; klein krijgen; onderdrukken; terughouden
zügeln beheersen; beteugelen; intomen
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beherrschen gedomineerd; onderworpen