Niederländisch
Detailübersetzungen für inzegenen (Niederländisch) ins Deutsch
inzegenen:
-
inzegenen (wijden; zegenen; heiligen; inwijden)
weihen; einweihen; inaugurieren; einsegnen; initiieren-
inaugurieren Verb (inauguriere, inaugurierst, inauguriert, inaugurierte, inauguriertet, inauguriert)
Konjugationen für inzegenen:
o.t.t.
- zegen in
- zegent in
- zegent in
- zegenen in
- zegenen in
- zegenen in
o.v.t.
- zegende in
- zegende in
- zegende in
- zegenden in
- zegenden in
- zegenden in
v.t.t.
- heb ingezegend
- hebt ingezegend
- heeft ingezegend
- hebben ingezegend
- hebben ingezegend
- hebben ingezegend
v.v.t.
- had ingezegend
- had ingezegend
- had ingezegend
- hadden ingezegend
- hadden ingezegend
- hadden ingezegend
o.t.t.t.
- zal inzegenen
- zult inzegenen
- zal inzegenen
- zullen inzegenen
- zullen inzegenen
- zullen inzegenen
o.v.t.t.
- zou inzegenen
- zou inzegenen
- zou inzegenen
- zouden inzegenen
- zouden inzegenen
- zouden inzegenen
en verder
- ben ingezegend
- bent ingezegend
- is ingezegend
- zijn ingezegend
- zijn ingezegend
- zijn ingezegend
diversen
- zegen in!
- zegent in!
- ingezegend
- inzegenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für inzegenen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einsegnen | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | inaugureren; inhuldigen; inwijden; plechtig bevestigen |
einweihen | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | |
inaugurieren | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | afstemmen; inaugureren; inhuldigen; instellen; inwijden; plechtig bevestigen |
initiieren | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen | afstemmen; initiëren; instellen; op gang brengen |
weihen | heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen |