Niederländisch
Detailübersetzungen für jengelen (Niederländisch) ins Deutsch
jengelen:
-
jengelen (dwingend huilen; drenzen; dreinen)
Konjugationen für jengelen:
o.t.t.
- jengel
- jengelt
- jengelt
- jengelen
- jengelen
- jengelen
o.v.t.
- jengelde
- jengelde
- jengelde
- jengelden
- jengelden
- jengelden
v.t.t.
- heb gejengeld
- hebt gejengeld
- heeft gejengeld
- hebben gejengeld
- hebben gejengeld
- hebben gejengeld
v.v.t.
- had gejengeld
- had gejengeld
- had gejengeld
- hadden gejengeld
- hadden gejengeld
- hadden gejengeld
o.t.t.t.
- zal jengelen
- zult jengelen
- zal jengelen
- zullen jengelen
- zullen jengelen
- zullen jengelen
o.v.t.t.
- zou jengelen
- zou jengelen
- zou jengelen
- zouden jengelen
- zouden jengelen
- zouden jengelen
en verder
- is gejengeld
diversen
- jengel!
- jengelt!
- gejengeld
- jengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für jengelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
quengeln | dreinen; drenzen; dwingend huilen; jengelen |
Verwandte Wörter für "jengelen":
jengelen form of jengel:
Übersetzung Matrix für jengel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Gejammer | jengel | gebrom; gehuil; gejammer; gekanker; geklaag; gelamenteer; gemekker; gemopper; geweeklaag; gezanik; gezeur |
Geleier | jengel | gebabbel; gebazel; gedonderjaag; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gemekker; geravot; gestoei; gewauwel; gezanik; gezeur; gezever; gezwam; gezwets; leuterpraat; stoeierij; stoeipartij |