Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
brodeln
|
knorren; knorrend geluid maken
|
op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
|
brummeln
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren; slissen
|
brummen
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; grommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren; zoemen
|
brutzeln
|
knorren; knorrend geluid maken
|
bakken; brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen
|
grunzen
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; donderen; grommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; onweren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren
|
gurren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
kirren; koeren
|
knurren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; grommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; sakkeren
|
meckern
|
knorren; knorrend geluid maken
|
blaten; brommen; foeteren; kankeren; klagen; mekkeren; misnoegen uiten; mopperen; morren; over iets mopperen; protesteren; pruttelen; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren
|
murren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; kankeren; klagen; mopperen; morren; over iets mopperen; protesteren; pruttelen; sakkeren; sputteren; tegenpruttelen; tegensputteren
|
schieben
|
knorren; knorrend geluid maken
|
aanduwen; dringen; duwen; een por geven; een prestatie leveren; functioneren; karren; kruien; porren; presteren; schuiven; stoten; voortschuiven; zwart verhandelen
|
schimpfen
|
knorren; knorrend geluid maken
|
beledigen; brommen; donderen; foeteren; fulmineren; kankeren; kiften; kijven; klagen; krakelen; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; te keer gaan; tekeergaan; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitfoeteren; uitjouwen; uitkafferen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; uitvloeken; zeuren
|
schnurren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
spinnen
|
schwirren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; zoemen; zwermen
|
spucken
|
knorren; knorrend geluid maken
|
braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; uitspugen; uitspuwen; vomeren
|
stottern
|
knorren; knorrend geluid maken
|
hakkelen; haperen; stamelen; stotteren
|
summen
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; gonzen; neuriën; zachtjes zingen; zoemen
|
surren
|
knorren; knorrend geluid maken
|
brommen; sjorren; zoemen; zoeven
|