Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- meubileren:
-
Wiktionary:
- meubileren → möblieren, einrichten
Niederländisch
Detailübersetzungen für meubileren (Niederländisch) ins Deutsch
meubileren:
-
meubileren (inrichten)
Konjugationen für meubileren:
o.t.t.
- meubileer
- meubileert
- meubileert
- meubileren
- meubileren
- meubileren
o.v.t.
- meubileerde
- meubileerde
- meubileerde
- meubileerden
- meubileerden
- meubileerden
v.t.t.
- heb gemeubileerd
- hebt gemeubileerd
- heeft gemeubileerd
- hebben gemeubileerd
- hebben gemeubileerd
- hebben gemeubileerd
v.v.t.
- had gemeubileerd
- had gemeubileerd
- had gemeubileerd
- hadden gemeubileerd
- hadden gemeubileerd
- hadden gemeubileerd
o.t.t.t.
- zal meubileren
- zult meubileren
- zal meubileren
- zullen meubileren
- zullen meubileren
- zullen meubileren
o.v.t.t.
- zou meubileren
- zou meubileren
- zou meubileren
- zouden meubileren
- zouden meubileren
- zouden meubileren
diversen
- meubileer!
- meubileert!
- gemeubileerd
- meubilerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für meubileren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ausstatten | inrichten; meubileren | bekleden; optooien; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien; zich uitdossen; zich uitmonsteren |
einrichten | inrichten; meubileren | aanbrengen; aanleggen; arrangeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; plaatsen; regelen; reglementeren |
möblieren | inrichten; meubileren |
Wiktionary Übersetzungen für meubileren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• meubileren | → möblieren; einrichten | ↔ furnish — to provide with furniture |
• meubileren | → möblieren | ↔ meubler — garnir de meubles. |