Niederländisch

Detailübersetzungen für omhoogstijgen (Niederländisch) ins Deutsch

omhoogstijgen:

omhoogstijgen Verb (stijg omhoog, stijgt omhoog, steeg omhoog, stegen omhoog, omhooggestegen)

  1. omhoogstijgen (omhoogklimmen; stijgen; klimmen; omhoog gaan)
    klettern; hochsteigen; besteigen; heraufsteigen; emporsteigen; hinaufklettern; hinaufsteigen
    • klettern Verb (klettere, kletterst, klettert, kletterte, klettertet, geklettert)
    • hochsteigen Verb (steige hoch, steigst hoch, steigt hoch, stieg hoch, stiegt hoch, hochgestiegen)
    • besteigen Verb
    • heraufsteigen Verb (steige herauf, steigst herauf, steigt herauf, stieg herauf, stiegt herauf, wird heraufsteigen)
    • emporsteigen Verb (steige empor, steigst empor, steigt empor, stieg empor, stiegt empor, emporgestiegen)
    • hinaufklettern Verb (klettre hinauf, kletterst hinauf, klettert hinauf, kletterte hinauf, klettertet hinauf, hinaufgeklettert)
    • hinaufsteigen Verb (steige hinauf, steigst hinauf, steigt hinauf, stieg hinauf, stiegt hinauf, hinaufgestiegen)
  2. omhoogstijgen (stijgen; rijzen; omhoog rijzen; omhoog komen; aanwassen)
    steigen; zunehmen; anwachsen; anschwellen; schwellen; emporsteigen
    • steigen Verb (steige, steigst, steigt, stieg, stiegt, gestiegen)
    • zunehmen Verb (nehme zu, nimmst zu, nimmt zu, nahm zu, nahmt zu, zugenommen)
    • anwachsen Verb (wachse an, wächst an, wuchs an, wuchset an, angewuchsen)
    • anschwellen Verb (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
    • schwellen Verb (schwelle, schwellst, schwellt, schwellte, schwelltet, geschwellt)
    • emporsteigen Verb (steige empor, steigst empor, steigt empor, stieg empor, stiegt empor, emporgestiegen)

Konjugationen für omhoogstijgen:

o.t.t.
  1. stijg omhoog
  2. stijgt omhoog
  3. stijgt omhoog
  4. stijgen omhoog
  5. stijgen omhoog
  6. stijgen omhoog
o.v.t.
  1. steeg omhoog
  2. steeg omhoog
  3. steeg omhoog
  4. stegen omhoog
  5. stegen omhoog
  6. stegen omhoog
v.t.t.
  1. ben omhooggestegen
  2. bent omhooggestegen
  3. is omhooggestegen
  4. zijn omhooggestegen
  5. zijn omhooggestegen
  6. zijn omhooggestegen
v.v.t.
  1. was omhooggestegen
  2. was omhooggestegen
  3. was omhooggestegen
  4. waren omhooggestegen
  5. waren omhooggestegen
  6. waren omhooggestegen
o.t.t.t.
  1. zal omhoogstijgen
  2. zult omhoogstijgen
  3. zal omhoogstijgen
  4. zullen omhoogstijgen
  5. zullen omhoogstijgen
  6. zullen omhoogstijgen
o.v.t.t.
  1. zou omhoogstijgen
  2. zou omhoogstijgen
  3. zou omhoogstijgen
  4. zouden omhoogstijgen
  5. zouden omhoogstijgen
  6. zouden omhoogstijgen
diversen
  1. stijg omhoog!
  2. stijgt omhoog!
  3. omhooggestegen
  4. omhoogstijgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omhoogstijgen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anschwellen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; oprijzen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; toenemen; uitdijen; vermeerderen; zwellen
anwachsen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen aangroeien; zich vermeerderen
besteigen klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen beklimmen; bestijgen
emporsteigen aanwassen; klimmen; omhoog gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen; stijgen
heraufsteigen klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen
hinaufklettern klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen klimmen; naar boven klimmen; omhoogklimmen; opklauteren; opklimmen
hinaufsteigen klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen de hoogte ingaan; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoogkomen; omhooglopen; opklauteren; opklimmen; opstijgen; opvliegen; stijgen
hochsteigen klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; rijzen
klettern klimmen; omhoog gaan; omhoogklimmen; omhoogstijgen; stijgen klauteren; klimmen; omhoogklimmen; opklauteren; opklimmen
schwellen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen dik worden; omhoogrijzen; oprijzen; opzwellen; rijzen; uitdijen; uitzwellen; zwellen
steigen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen afstappen; bouwen; construeren; de hort op gaan; klauteren; klimmen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omlaagstappen; opdagen; opduiken; opgaan; opkomen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opzitten; rijzen; stappen; uitgaan; verschijnen
zunehmen aanwassen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogstijgen; rijzen; stijgen aangroeien; aankomen; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dikker worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; tot damp worden; uitbreiden; verdampen; vergroten; vermeerderen; vervliegen; zwaarder worden

Verwandte Übersetzungen für omhoogstijgen