Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. omroepen:
  2. omroep:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für omroepen (Niederländisch) ins Deutsch

omroepen:

omroepen Verb (roep om, roept om, riep om, riepen om, omgeroepen)

  1. omroepen (nieuwsberichten omroepen)
    bekanntmachen; verkündigen; verlesen
    • bekanntmachen Verb (mache bekannt, machst bekannt, macht bekannt, machte bekannt, machtet bekannt, bekannt gemacht)
    • verkündigen Verb (verkündige, verkündigst, verkündigt, verkündigte, verkündigtet, verkündigt)
    • verlesen Verb (verlese, verliest, verlas, verlast, verlesen)
  2. omroepen (programma uitzenden)
  3. omroepen (namen afroepen; afroepen)
    verkündigen; ausrufen; verlesen; bekanntmachen
    • verkündigen Verb (verkündige, verkündigst, verkündigt, verkündigte, verkündigtet, verkündigt)
    • ausrufen Verb (rufe aus, rufst aus, ruft aus, rief aus, rieft aus, ausgerufen)
    • verlesen Verb (verlese, verliest, verlas, verlast, verlesen)
    • bekanntmachen Verb (mache bekannt, machst bekannt, macht bekannt, machte bekannt, machtet bekannt, bekannt gemacht)

Konjugationen für omroepen:

o.t.t.
  1. roep om
  2. roept om
  3. roept om
  4. roepen om
  5. roepen om
  6. roepen om
o.v.t.
  1. riep om
  2. riep om
  3. riep om
  4. riepen om
  5. riepen om
  6. riepen om
v.t.t.
  1. heb omgeroepen
  2. hebt omgeroepen
  3. heeft omgeroepen
  4. hebben omgeroepen
  5. hebben omgeroepen
  6. hebben omgeroepen
v.v.t.
  1. had omgeroepen
  2. had omgeroepen
  3. had omgeroepen
  4. hadden omgeroepen
  5. hadden omgeroepen
  6. hadden omgeroepen
o.t.t.t.
  1. zal omroepen
  2. zult omroepen
  3. zal omroepen
  4. zullen omroepen
  5. zullen omroepen
  6. zullen omroepen
o.v.t.t.
  1. zou omroepen
  2. zou omroepen
  3. zou omroepen
  4. zouden omroepen
  5. zouden omroepen
  6. zouden omroepen
en verder
  1. ben omgeroepen
  2. bent omgeroepen
  3. is omgeroepen
  4. zijn omgeroepen
  5. zijn omgeroepen
  6. zijn omgeroepen
diversen
  1. roep om!
  2. roept om!
  3. omgeroepen
  4. omroepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für omroepen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausrufen afroepen; namen afroepen; omroepen uitroepen
bekanntmachen afroepen; namen afroepen; nieuwsberichten omroepen; omroepen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; decreteren; openbaar maken; openbaren; oplezen; ordonneren; publiceren; uitbrengen; uitvaardigen; verordenen; verordineren
rundfunken omroepen; programma uitzenden
verkündigen afroepen; namen afroepen; nieuwsberichten omroepen; omroepen afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; openbaar maken; oplezen; proclameren
verlesen afroepen; namen afroepen; nieuwsberichten omroepen; omroepen afkondigen; aflezen; decreteren; fout lezen; uitlezen; uitvaardigen

Verwandte Wörter für "omroepen":


Wiktionary Übersetzungen für omroepen:


Cross Translation:
FromToVia
omroepen senden; verbreiten broadcast — to transmit a message or signal via radio waves or electronic means

omroepen form of omroep:

omroep [de ~ (m)] Nomen

  1. de omroep (radio-en televisieomroep)
    der Radio- und Fernsehsender; der Rundfunk; der Hörfunk; Radioprogramm; Rundfunkprogramm

Übersetzung Matrix für omroep:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Hörfunk omroep; radio-en televisieomroep radio; radioprogramma; radiouitzending; uitzending
Radio- und Fernsehsender omroep; radio-en televisieomroep
Radioprogramm omroep; radio-en televisieomroep radio; radioprogramma; uitzending
Rundfunk omroep; radio-en televisieomroep
Rundfunkprogramm omroep; radio-en televisieomroep radio; radioprogramma; uitzending

Verwandte Wörter für "omroep":


Verwandte Definitionen für "omroep":

  1. organisatie die programma's uitzendt op radio en televisie1
    • deze omroep zendt veel spelletjes uit1

Verwandte Übersetzungen für omroepen