Niederländisch

Detailübersetzungen für onklaar (Niederländisch) ins Deutsch

onklaar:

onklaar Adjektiv

  1. onklaar (aan stukken; kapot; gebroken; )
    kaputt; gebrochen; defekt; in Stücken; zerbrochen; zerrissen; entzwei; schadhaft
  2. onklaar (buiten gebruik; defect; stuk)
    außer Gebrauch; defekt; gebrochen; kaputt
  3. onklaar (troebel; onduidelijk; niet helder; )
    undeutlich; fragwürdig; trübe; trüb; unklar; ungewiß; vage; verworren

Übersetzung Matrix für onklaar:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
außer Gebrauch onbruik
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
außer Gebrauch buiten gebruik; defect; onklaar; stuk
defekt aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk beschadigd; deficiënt; gebarsten; gebroken; kapot; stuk; verbroken
entzwei aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk beschadigd; doormidden; gebarsten; kapot; middendoor; stuk; uit elkaar; uit elkander; uiteen; uitelkaar; van elkaar; van elkander; vaneen
fragwürdig niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag donker; dubieus; duister; glibberig; obscuur; onguur; verdacht
gebrochen aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk beschadigd; doorbroken; gebarsten; gebelgd; gebroken; kapot; misnoegd; ontevreden; stuk; stukgebroken; verbroken
in Stücken aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk
kaputt aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk aan scherven; aan stukken; afgemat; beschadigd; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; gebarsten; gebroken; geruineerd; hondsmoe; kapot; naar de knoppen; ongerede; op; stuk; verbroken
schadhaft aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk armzalig; beschadigd; gebarsten; gehavend; geschonden; kapot; karig; mager; pover; schamel; schraal; stuk
trüb niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag bedroefd; beslagen; dof; donker; drabbig; droef; droevig; druilerig; duister; flauw; glansloos; kommervol; mat; met neerslag; miezerig; mistig; naargeestig; nat; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; onverlicht; onzuiver; regenachtig; rouwig; somber; treurig; triest; troebel; troebelachtig; troosteloos; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verdrietig; vol met zorgen; wazig; wollig; zwaarmoedig
trübe niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag baggerig; beslagen; dof; donker; drabbig; drassig; druilerig; duister; flauw; glansloos; mat; met neerslag; miezerig; mistig; modderig; morsig; nat; nevelachtig; onduidelijk; onhelder; onverlicht; onzuiver; pruttig; ranzig; regenachtig; rouwig; slibachtig; slibberig; slijkerig; slonzig; slordig; smerig; treurig; troebel; troebelachtig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verdrietig; vies; viezig; voddig; vuil; vunzig; wazig; wollig
undeutlich niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag niet doorzichtig; ondoorzichtig; onduidelijk; onoverzichtelijk; wollig
ungewiß niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag los; niet zeker; onduidelijk; ongewis; onvast; rank; wankel; wankelbaar; wankelend; wollig
unklar niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag beneveld; niet doorzichtig; ondoorzichtig; onduidelijk; onoverzichtelijk; troebel; wazig; wollig
vage niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag afgedempt; flauw; gedempt; mistig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onhelder; schemerig; schimmig; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; wazig
verworren niet duidelijk; niet helder; onduidelijk; onhelder; onklaar; troebel; vaag geestelijk verward; in de war; niet zeker; ondersteboven; ongewis; onvast; verward
zerbrochen aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; stukgebroken; verbrijzeld; verbroken
zerrissen aan stukken; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk beschadigd; gebarsten; gescheurd; kapot; stuk; verscheurd

Verwandte Wörter für "onklaar":

  • onklare

Verwandte Übersetzungen für onklaar