Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. onschuldig verklaren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für onschuldig verklaren (Niederländisch) ins Deutsch

onschuldig verklaren:

onschuldig verklaren Verb (verklaar onschuldig, verklaart onschuldig, verklaarde onschuldig, verklaarden onschuldig, onschuldig verklaard)

  1. onschuldig verklaren (vrijspreken; dechargeren; zuiveren; vrijpleiten)
    freisprechen; freiplädieren
    • freisprechen Verb (spreche frei, sprichst frei, spricht frei, sprach frei, spracht frei, freigesprochen)
    • freiplädieren Verb (plädiere frei, plädierst frei, plädiert frei, plädierte frei, plädiertet frei, freiplädiert)

Konjugationen für onschuldig verklaren:

o.t.t.
  1. verklaar onschuldig
  2. verklaart onschuldig
  3. verklaart onschuldig
  4. verklaren onschuldig
  5. verklaren onschuldig
  6. verklaren onschuldig
o.v.t.
  1. verklaarde onschuldig
  2. verklaarde onschuldig
  3. verklaarde onschuldig
  4. verklaarden onschuldig
  5. verklaarden onschuldig
  6. verklaarden onschuldig
v.t.t.
  1. heb onschuldig verklaard
  2. hebt onschuldig verklaard
  3. heeft onschuldig verklaard
  4. hebben onschuldig verklaard
  5. hebben onschuldig verklaard
  6. hebben onschuldig verklaard
v.v.t.
  1. had onschuldig verklaard
  2. had onschuldig verklaard
  3. had onschuldig verklaard
  4. hadden onschuldig verklaard
  5. hadden onschuldig verklaard
  6. hadden onschuldig verklaard
o.t.t.t.
  1. zal onschuldig verklaren
  2. zult onschuldig verklaren
  3. zal onschuldig verklaren
  4. zullen onschuldig verklaren
  5. zullen onschuldig verklaren
  6. zullen onschuldig verklaren
o.v.t.t.
  1. zou onschuldig verklaren
  2. zou onschuldig verklaren
  3. zou onschuldig verklaren
  4. zouden onschuldig verklaren
  5. zouden onschuldig verklaren
  6. zouden onschuldig verklaren
en verder
  1. ben onschuldig verklaard
  2. bent onschuldig verklaard
  3. is onschuldig verklaard
  4. zijn onschuldig verklaard
  5. zijn onschuldig verklaard
  6. zijn onschuldig verklaard
diversen
  1. verklaar onschuldig!
  2. verklaart onschuldig!
  3. onschuldig verklaard
  4. onschuldig verklarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für onschuldig verklaren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
freiplädieren dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren onschuld betuigen
freisprechen dechargeren; onschuldig verklaren; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren ontheffen; ontlasten; ontslaan van een verplichting; vrijstellen

Verwandte Übersetzungen für onschuldig verklaren