Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. ontspinnen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für ontspinnen (Niederländisch) ins Deutsch

ontspinnen:

ontspinnen Verb (ontspin, ontspint, ontspon, ontsponnen, ontsponnen)

  1. ontspinnen
    enstehen; erstehen; sich erheben

Konjugationen für ontspinnen:

o.t.t.
  1. ontspin
  2. ontspint
  3. ontspint
  4. ontspinnen
  5. ontspinnen
  6. ontspinnen
o.v.t.
  1. ontspon
  2. ontspon
  3. ontspon
  4. ontsponnen
  5. ontsponnen
  6. ontsponnen
v.t.t.
  1. ben ontsponnen
  2. bent ontsponnen
  3. is ontsponnen
  4. zijn ontsponnen
  5. zijn ontsponnen
  6. zijn ontsponnen
v.v.t.
  1. was ontsponnen
  2. was ontsponnen
  3. was ontsponnen
  4. waren ontsponnen
  5. waren ontsponnen
  6. waren ontsponnen
o.t.t.t.
  1. zal ontspinnen
  2. zult ontspinnen
  3. zal ontspinnen
  4. zullen ontspinnen
  5. zullen ontspinnen
  6. zullen ontspinnen
o.v.t.t.
  1. zou ontspinnen
  2. zou ontspinnen
  3. zou ontspinnen
  4. zouden ontspinnen
  5. zouden ontspinnen
  6. zouden ontspinnen
en verder
  1. heeft zich ontsponnen
  2. hebben zich ontsponnen
diversen
  1. ontspin!
  2. ontspint!
  3. ontsponnen
  4. ontspinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für ontspinnen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
enstehen ontspinnen
erstehen ontspinnen aankopen; aanschaffen; bewaarheid worden; blijken; kopen; opkopen; oprijzen; overnemen; resulteren; rijzen; uitkomen; uitkomen bij; uitvloeien in; verkrijgen; verwerven
sich erheben ontspinnen gaan staan; omhoogkomen; opstaan; verheffen