Niederländisch
Detailübersetzungen für ophogen (Niederländisch) ins Deutsch
ophogen:
-
ophogen (verhogen)
erhöhen; aufhöhen; heben; anhäufen; aufschütten-
aufschütten Verb (schütte auf, schüttest auf, schüttet auf, schüttete auf, schüttetet auf, aufgeschüttet)
-
ophogen
Konjugationen für ophogen:
o.t.t.
- hoog op
- hoogt op
- hoogt op
- hogen op
- hogen op
- hogen op
o.v.t.
- hoogde op
- hoogde op
- hoogde op
- hoogden op
- hoogden op
- hoogden op
v.t.t.
- heb opgehoogd
- hebt opgehoogd
- heeft opgehoogd
- hebben opgehoogd
- hebben opgehoogd
- hebben opgehoogd
v.v.t.
- had opgehoogd
- had opgehoogd
- had opgehoogd
- hadden opgehoogd
- hadden opgehoogd
- hadden opgehoogd
o.t.t.t.
- zal ophogen
- zult ophogen
- zal ophogen
- zullen ophogen
- zullen ophogen
- zullen ophogen
o.v.t.t.
- zou ophogen
- zou ophogen
- zou ophogen
- zouden ophogen
- zouden ophogen
- zouden ophogen
en verder
- is opgehoogd
- zijn opgehoogd
diversen
- hoog op!
- hoogt op!
- opgehoogd
- ophogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ophogen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
anhäufen | ophogen; verhogen | accumuleren; cumuleren; hopen; op elkaar stapelen; op elkaar zetten; opeenhopen; opstapelen; stapelen |
aufhöhen | ophogen; verhogen | heffen; hoger maken; omhoog doen; verhogen |
aufschütten | ophogen; verhogen | |
erhöhen | ophogen; verhogen | heffen; hoger maken; omhoog doen; opdrijven; opschroeven; opslag geven; talrijker maken; uitbreiden; veel doen stijgen; vergroten; verhogen; vermeerderen |
heben | ophogen; verhogen | heffen; lichten; naar boven tillen; omhoog brengen; omhoog doen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opheffen; opstijgen; optillen; opvliegen; tillen; verhelpen |