Niederländisch
Detailübersetzungen für opmarcheren (Niederländisch) ins Deutsch
opmarcheren:
-
opmarcheren (oprukken)
Konjugationen für opmarcheren:
o.t.t.
- marcheer op
- marcheert op
- marcheert op
- marcheren op
- marcheren op
- marcheren op
o.v.t.
- marcheerde op
- marcheerde op
- marcheerde op
- marcheerden op
- marcheerden op
- marcheerden op
v.t.t.
- ben opgemarcheerd
- bent opgemarcheerd
- is opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
- zijn opgemarcheerd
v.v.t.
- was opgemarcheerd
- was opgemarcheerd
- was opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
- waren opgemarcheerd
o.t.t.t.
- zal opmarcheren
- zult opmarcheren
- zal opmarcheren
- zullen opmarcheren
- zullen opmarcheren
- zullen opmarcheren
o.v.t.t.
- zou opmarcheren
- zou opmarcheren
- zou opmarcheren
- zouden opmarcheren
- zouden opmarcheren
- zouden opmarcheren
diversen
- marcheer op!
- marcheert op!
- opgemarcheerd
- opmarcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für opmarcheren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
aufmarschieren | opmarcheren; oprukken | |
ausrücken | opmarcheren; oprukken | er tussenuit knijpen; er vandoor gaan |