Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. opschepen:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für opschepen (Niederländisch) ins Deutsch

opschepen:

opschepen Verb (scheep op, scheept op, scheepte op, scheepten op, opgescheept)

  1. opschepen
    aufhalsen
    • aufhalsen Verb (halse auf, halst auf, halste auf, halstet auf, aufgehalst)

Konjugationen für opschepen:

o.t.t.
  1. scheep op
  2. scheept op
  3. scheept op
  4. schepen op
  5. schepen op
  6. schepen op
o.v.t.
  1. scheepte op
  2. scheepte op
  3. scheepte op
  4. scheepten op
  5. scheepten op
  6. scheepten op
v.t.t.
  1. ben opgescheept
  2. bent opgescheept
  3. is opgescheept
  4. zijn opgescheept
  5. zijn opgescheept
  6. zijn opgescheept
v.v.t.
  1. was opgescheept
  2. was opgescheept
  3. was opgescheept
  4. waren opgescheept
  5. waren opgescheept
  6. waren opgescheept
o.t.t.t.
  1. zal opschepen
  2. zult opschepen
  3. zal opschepen
  4. zullen opschepen
  5. zullen opschepen
  6. zullen opschepen
o.v.t.t.
  1. zou opschepen
  2. zou opschepen
  3. zou opschepen
  4. zouden opschepen
  5. zouden opschepen
  6. zouden opschepen
diversen
  1. scheep op!
  2. scheept op!
  3. opgescheept
  4. opschepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opschepen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufhalsen opschepen

Wiktionary Übersetzungen für opschepen:


Cross Translation:
FromToVia
opschepen aufhalsen saddle — to burden