Niederländisch

Detailübersetzungen für opwindend (Niederländisch) ins Deutsch

opwindend:

opwindend Adjektiv

  1. opwindend (sexy; pikant)
    geil; aufregend; sexy
  2. opwindend (sensationeel; spannend; adembenemend; )

Übersetzung Matrix für opwindend:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aufregend opwindend; pikant; sexy
aufsehenerregend adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandachttrekkend; geruchtmakend; opzienbarend
ergreifend adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandoenlijke; aangrijpend; beheksend; betoverend; boeiend; charmant; emotioneel; genegenheid opwekkend; groots; hartbrekend; hartroerend; hartveroverend; hartverscheurend; imponerend; imposant; indrukwekkend; innemend; luisterrijk; magnifiek; meeslepend; minzaam; ontroerend; ontzagwekkend; pakkend; prachtig; roerend; schitterend; zeer boeiend
geil opwindend; pikant; sexy geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden; soppig
sensationell adembenemend; boeiend; meeslepend; opwindend; pakkend; sensationeel; spannend; zinderend aandachttrekkend
sexy opwindend; pikant; sexy

Wiktionary Übersetzungen für opwindend:


Cross Translation:
FromToVia
opwindend erregend; aufregend; anreizend; anregend; Erreger-; Reiz- captivant — Qui captiver.
opwindend erregend; aufregend; anreizend; anregend; Erreger-; Reiz- passionnant — Qui passionne, qui est propre à passionner.

opwindend form of opwinden:

opwinden Verb (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)

  1. opwinden (prikkelen; opwekken; stimuleren)
    erregen; aufwinden; anregen; prickeln; stimulieren; anreizen; erhitzen; reizen; schmeicheln; kitzeln; aufreizen; anspornen; knuddeln; kosen
    • erregen Verb (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • aufwinden Verb (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)
    • anregen Verb (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • prickeln Verb (prickele, prickelst, prickelt, prickelte, prickeltet, geprickelt)
    • stimulieren Verb (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • anreizen Verb (reize an, reizt an, reizte an, reiztet an, angereizt)
    • erhitzen Verb (erhitze, erhitzt, erhitzte, erhitztet, erhitzt)
    • reizen Verb (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • schmeicheln Verb (schmeichele, schmeichelst, schmeichelt, schmeichelte, schmeicheltet, geschmeichet)
    • kitzeln Verb (kitzele, kitzelst, kitzelt, kitzelte, kitzeltet, gekitzelt)
    • aufreizen Verb (reize auf, reizt auf, reizte auf, reiztet auf, aufgereizt)
    • anspornen Verb (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • knuddeln Verb (knuddele, knuddelst, knuddelt, knuddelte, knuddeltet, geknuddelt)
    • kosen Verb (kose, kosst, kost, koste, kostet, gekost)
  2. opwinden (opwikkelen; haspelen; op een haspel winden; opklossen)
    aufwickeln; aufwinden
    • aufwickeln Verb (wickele auf, wickelst auf, wickelt auf, wickelte auf, wickeltet auf, aufgewickelt)
    • aufwinden Verb (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)

Konjugationen für opwinden:

o.t.t.
  1. wind op
  2. windt op
  3. windt op
  4. winden op
  5. winden op
  6. winden op
o.v.t.
  1. wond op
  2. wond op
  3. wond op
  4. wonden op
  5. wonden op
  6. wonden op
v.t.t.
  1. heb opgewonden
  2. hebt opgewonden
  3. heeft opgewonden
  4. hebben opgewonden
  5. hebben opgewonden
  6. hebben opgewonden
v.v.t.
  1. had opgewonden
  2. had opgewonden
  3. had opgewonden
  4. hadden opgewonden
  5. hadden opgewonden
  6. hadden opgewonden
o.t.t.t.
  1. zal opwinden
  2. zult opwinden
  3. zal opwinden
  4. zullen opwinden
  5. zullen opwinden
  6. zullen opwinden
o.v.t.t.
  1. zou opwinden
  2. zou opwinden
  3. zou opwinden
  4. zouden opwinden
  5. zouden opwinden
  6. zouden opwinden
en verder
  1. ben opgewonden
  2. bent opgewonden
  3. is opgewonden
  4. zijn opgewonden
  5. zijn opgewonden
  6. zijn opgewonden
diversen
  1. wind op!
  2. windt op!
  3. opgewonden
  4. opwindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für opwinden:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
anregen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; activeren; adviseren; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; opkrikken; oppeppen; opwekken; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
anreizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
anspornen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bezielen; iemand motiveren; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; porren; prikkelen; stimuleren; toejuichen; voortjagen
aufreizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanzetten; ophitsen; opzwepen; provoceren; sterk prikkelen; uitdagen; uitlokken
aufwickeln haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien; oprollen; opstropen; verhelpen
aufwinden haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwekken; opwikkelen; opwinden; prikkelen; stimuleren hijsen; hoger draaien; klossen; lopen met geluid; omhoogdraaien; opdraaien; ophijsen; oprollen; opstropen; stommelen
erhitzen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aan de kook raken; eten opwarmen; koken van woede; kookpunt bereiken; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken; zieden
erregen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aangaan; agiteren; beroeren; betreffen; ergeren; in beroering brengen; irriteren; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; raken; treffen; vervelen
kitzeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aaien; jeuken; kietelen; kittelen; kriebelen; strelen
knuddeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren knuffelen; knuffen; koesteren; liefkozen
kosen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren knuffelen; kozen; liefkozen
prickeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren ergeren; irriteren; kralen; mousseren; op de zenuwen werken; opbruisen; parelen; sprankelen; tintelen; vervelen
reizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; bekoren; bevallen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; ophitsen; opkrikken; opwekken; pesten; plagen; plezieren; prikkelen; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen; zieken
schmeicheln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren flatteren; flemen; flikflooien; kruipen; lief doen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen
stimulieren opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; ophitsen; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen

Antonyme für "opwinden":


Verwandte Definitionen für "opwinden":

  1. de veer opnieuw spannen1
    • heb je de klok opgewonden?1
  2. er een bol of kluwen van maken1
    • wil je me helpen deze wol op te winden?1
  3. hem een spannend gevoel bezorgen1
    • de foto's wonden hem erg op1
  4. je er erg druk om maken1
    • je moet je niet zo opwinden, dat is niet goed voor je1

Wiktionary Übersetzungen für opwinden:


Cross Translation:
FromToVia
opwinden erregen arouse — to sexually stimulate
opwinden erregen excite — to stir the emotions of
opwinden heiß machen heat — to arouse, to excite (sexually)
opwinden erregen; begeistern thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify
opwinden aufziehen wind — tighten a clockwork mechanism
opwinden schlingen; schwingen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen agiter — Traductions à trier suivant le sens
opwinden bandagieren; mit Bandagen versehen; verbinden; aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
opwinden diskutieren; erörtern; verhandeln; besprechen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
opwinden anregen; stimulieren; anfeuern; aufregen exciter — Engager, porter à.
opwinden ärgern; erbittern; erzürnen; anfeuern; aufregen; anregen; ermutigen; erregen; reizen; schüren; anfachen; aufreizen hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen raidirtendre ou étendre avec force ; rendre raide.
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen remonter — Traductions à trier suivant le sens
opwinden einschließen; spannen; klemmen; pressen; zwängen; zusammendrücken; kondensieren; komprimieren serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.
opwinden trüben; in Unordnung bringen; in Verwirrung bringen; verwirren; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen troublerrendre trouble.
opwinden bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen émouvoirprovoquer une émotion.

Computerübersetzung von Drittern: